Ingrijpende gebeurtenissen – een sterfgeval, een ongeluk, een ramp – brengen altijd een soort vervreemding met zich mee die doet denken aan een droom. Het is niet echt, knijp me, zeg je dan bij iets dat te verpletterend is om waar te zijn. De verwoestende brand in De Tagrijn gisteravond is zo’n gebeurtenis. Mijn dochters berichtten me er per WhatsApp over, net toen ik voor een detectiveserie op Netflix languit op mijn zitbank was gaan liggen. Ook weer zoiets. Iedereen herinnert zich altijd haarscherp waar hij was en wat hij deed bij het vernemen van dergelijke rampspoed.
Onmiddellijk gingen mijn gedachten uit naar kastelein Fedde Bakker, die het café aan de gracht in Zwolle de afgelopen jaren een nieuwe ziel en adem heeft gegeven; alles tot en met het kleinste borrelglaasje kreeg er weer glans. Fedde was en is in die zin een waardige opvolger van Theo Dragt, twaalf jaar geleden gestorven. Een voortreffelijke gastheer – net als Theo – die zonder dat je hoeft te bestellen meteen je favoriete drankje met een knipoog voor je neerzet. En net als je destijds naar Theo ging, ging je nu naar Fedde, een gang waar gisteravond abrupt, in een vlammenzee, even een einde aan gekomen is. Hopelijk niet voorgoed, want zonder De Tagrijn is Zwolle Zwolle niet.
Omdat het gedicht dat ik veertien jaar geleden schreef ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van De Tagrijn mijn gevoelens voor het café (waar niets aan veranderd is) beter weergeeft dan er momenteel zo gauw in zit, plaats ik het hieronder. Het is en blijft geschreven voor en opgedragen aan Theo en Liddy Dragt, maar laat het voor deze gelegenheid ook een klein begin van troost zijn voor Fedde en zijn gezin. Hopelijk komen ze dit alles snel te boven en wordt het café zoals beschreven in het gedicht niet minder snel in zijn oude glorie hersteld. Tot die tijd huilt Zwolle.
ODE AAN DE TAGRIJN
Wat mooi is het café op zo’n novemberdag
achter een grauwe miezer op de kade.
Het ligt dan weer in vroeger tijd te baden;
je droomt van wat je er nooit eerder zag.
Een opslagplaats voor touwen en voor roeren
dag en nacht in rag en duisternis gehuld,
of een bordeel avond aan avond weer gevuld
met zoekende meneren, rijke boeren.
Dan haal je adem, staat weer in het heden.
Je treedt binnen door het loodzware gordijn
en wordt begroet door onze kastelein
met saxofoonmuziek van lang geleden.
Nog mooier is het uur van het aperitief,
laat in de middag als het hout zacht glanst
en in de lage zon het stof een beetje danst,
een goudomrand moment – je hebt het lief.
En diep in de nacht uitvoerig in gesprek
met een onbekende naast je op een kruk
bedwelmt je in zwak lamplicht het geluk
van sigaar, cognac en de volmaakte plek.
Maar op zijn allermooist is het café algauw
wanneer een rhythm & blues vol zielenpijn
zich mengt met de begroeting van de kastelein
en met de gulle glimlach van zijn vrouw.
PG