Zo schijnt het dikwijls te gaan:
naast je bed het doosje met de duiven
die ik vroeger in je ogen zag.
Later kwamen vrienden binnen; je zweeg,
maar ik zag je wel groeten. Toen de heren
met hoeden, regenjassen, zegelringen.
Moeizaam de stap naar het afscheid,
verder de kou in na dit beleefde bezoek –
geen man nog, alleen zo hard
als de klappen die je me gaf.
PG
Uit Het oog van de egel,
AP, 1990.