In memoriam Igor Cornelissen
Zaterdag 6 maart 2021. Avond met spijs en drank bij Igor thuis, in de voorkamer onder de veelkleurige lamp, omringd door boeken, in geuren van stof, papier, pijptabak, oude jenever, whisky, rode wijn.
We hebben een Turkse maaltijd van restaurant Sofra laten aanrukken, lamskoteletten, vers brood en salades, en zo bootsen we een ouderwets samentreffen in de stad na. Eerst borrelen in de Hete Brij, daarna eten bij ‘de Bulgaar’ (Club 25) of elders. De avondklok drijft ons ten slotte uiteen en mij naar huis, maar we hebben als altijd vol vuur geboomd over geschiedenis en letteren. We kennen elkaar zowat 36 jaar, de eerste ontmoeting is feitelijk niet anders verlopen (kroeg, restaurant) dan deze even kostbare laatste ogenblikken, en onze gesprekken hebben nog nauwelijks aan levendigheid ingeboet.
Zaterdag 13 maart. Even voor het middaguur sta ik in een voorzichtig lentezonnetje op het Diezerplein te wachten op mijn echtgenote Erna die boodschappen aan het doen is en kijk gedachteloos op mijn telefoon. Berichtje van wederzijdse vriend Mari Boer die me condoleert met het overlijden van Igor – ervan uitgaande dat ik al op de hoogte ben. Nee dus, en het eerste dat over me komt is ongeloof. Dit kan he-le-maal niet! Niemand is onsterfelijk, maar Igor is het wel, in elk geval een beetje, en die genoeglijke avond van vorige week ligt me nog zo vers in het geheugen dat hij nog niet voorbij is.
Zo is eigenlijk niets voorbij. We kennen elkaar dus 36 jaar, een periode die lang nog als een zwerfkei in mijn ziel zal liggen, want wat hebben deze onvergetelijke vriend, deze oude even weerbarstige als waarachtige oude jongen en deze rijpende blaag samen veel meegemaakt. In 1987 richtten we al het Bohémien-genootschap Zwolle op dat in de loop der tijd slechts twee leden zou tellen (IC en ondergetekende), en sinds zaterdag 13-3 nog maar één, en ik denk dat ik het dezer dagen maar ophef. Het is te triest om in je eentje door te gaan met iets wat zo onvervreemdbaar verbonden was met een unieke vriendschap.
Ik had het al over café- en restaurantbezoek waarbij we soms biljartten, soms alleen maar gloedvol praatten over onze passies, boeken, reizen, romances. Onze gangen door Zwolle noemden we ‘buiten spelen’ naar een herinnering van Harry Mulisch aan Jan Hein Donner, ook zo’n lekker stel dat in een bepaalde tijd de horeca ‘onveilig maakte’, zoals Igor dat over ons trefzeker verwoordde in het Liber Amicorum dat ik voor mijn vijftigste verjaardag kreeg.
Verder hebben we elkaar een paar keer in Parijs getroffen en, in 1998, een lang december weekeinde op een snijdend koud Vlieland doorgebracht, wat in opdracht van Igors eeuwige, aanstaande verloofde Anke – met wie ik inmiddels ook goed bevriend was geraakt – nog een sonnet vol wolken, wind en meeuwen van mijn hand heeft opgeleverd. Over gedichten gesproken: Igor heeft mij meermaals geïnspireerd en zijn liefde voor de natuur én voor het minnespel hadden in 1994 al tot dit vers geleid:
KOLK
voor Igor
Te veel om op te noemen speelt zich in dit
water af, dieren spoelen er hun zachte mond
en in het late najaar raken de draden
van de lelie verstrengeld met elkaar.
Verstopt achter een wal van hout en grond
de plek waar eens twee geliefden hun zomer
kwamen vieren en hij zich druipend, een bloem
tussen zijn tanden, aan haar voeten vlijde.
Wat gebeurt wanneer de weide is verlaten?
Het leven trekt zich terug, meer dood
dan koud tekent de winter er een oogkas.
Daaronder, dag en nacht, begraven in het
diepste slijk, gedachten nog van iemand.
een deel van ons zegt nooit vaarwel.
Deze kolk was aan hem besteed. Igor hield van poëzie, maar niet van gebakken lucht, luchtfietserij, modeverschijnselen en modewoorden. Ook ‘nep-Amsterdammers’ (lees: grachtengordel) vonden geen genade in zijn ogen. ‘Wat een gekkigheid allemaal,’ was een vaste uitspraak van hem. Daarentegen was hij verzot op anekdotes die ‘ergens over gingen’, verhalen ‘met ballen, een kop, een staart en een middenstuk.’ Wie geen verhaal had of hem in een café lastigviel met wat hij noemde ‘een non verhaal’ kon rekenen op een meedogenloze, op luide bromtoon gesproken column. Zelf was hij een begenadigd verteller, met een gehoor dat aan zijn lippen hing, terecht eerbiedig en betoverd.
Door de jaren heen veranderde onze vriendschap; niet in intensiteit, wel in frequentie. Het dagelijks getweeën door de stad slieren maakte langzaamaan plaats voor etentjes over en weer met onze beider levensgezellinnen Anke en Erna. Eens in de zoveel tijd ontmoette ik Igor nog in de Hetebrij, waar dan al snel de borrels en onze geliefde onderwerpen in hoog tempo over elkaar heen buitelden. Steevast had hij naast zijn onafscheidelijke pijp een of meer kranten bij zich en een notitieboekje. Van lezen kwam dan vaak niet veel meer, maar aantekeningen bleef hij gretig maken, en tot het laatst toe heeft hij vasthoudend zitten wroeten in stukken tijdsgeschiedenis. Vorige week kwam er nog een artikel over de Amsterdamse Provotijd en hij zat wat te broeden op een boek over Marinus van der Lubbe, de vermeende brandstichter van de Rijksdag in Berlijn in 1933. Typerend daarbij was Igors interesse, niet zozeer in deze historische episode als wel in een Hongaarse vriendin van Van der Lubbe, die bereid geweest zou zijn hem vanuit een volgbootje te helpen het Kanaal over te zwemmen. Het waren bij Igor vaak de fonkelende voetnoten in het grote verhaal, een duel met de vergetelheid dat hij meer dan eens gewonnen heeft.
Hij is in zijn slaap gestorven. Gewoon onsterfelijk naar bed gegaan en niet meer wakker geworden. Nu gaapt er een krater aan de Vondelkade, en is de wereld beduidend minder kleurrijk. Slaap wel, dierbare vriend.
PG