Mulischherinnering III

(slot)

Lezend in zijn pas verschenen Logboek ontdek ik dat hij op die zaterdagmiddag eind oktober 1982, toen ik hem voor het eerst door Amsterdam zag lopen, maagkanker had en daaraan een week of twee later geholpen zou worden. Hij noteert althans in het najaar van 1992 dat zijn operatie op dat moment tien jaar geleden is.

Die wetenschap is haast niet te rijmen met de even sierlijke als serene tred waarmee hij in 1982 door de Leidsestraat schreed – alsof hij terras voor terras een berghelling afdaalde… Maar misschien wist hij het (net) nog niet, van zijn ziekte. Ik heb ooit eens ergens gelezen dat hij, zodra de uitslag van zijn maagonderzoek bekend was, zijn operatie in enkele dagen tijd geregeld had. De hele zaak eruit, of iets van soortgelijke strekking.
Andere bijzondere wetenswaardigheden uit Logboek: hoe hij in zijn commentaar/ voorwoord uit 2008 (toen het verschijnen van het boek voor onbepaalde tijd werd uitgesteld) zijn overgang van schrijfmachine naar tekstverwerker beschrijft; hoe hij laat zien hoe consequent de keuzes moeten zijn die je maakt inzake de compositie van een boek – in casu dus De ontdekking van de hemel; hoe hij ons als lezers het herseninfarct laat meebeleven dat hem maart 1992 op straat in New York treft en datzelfde infarct later uitbesteedt aan Onno Quist in De ontdekking van de hemel. logboek

Na onze ontmoeting op de Salon du Livre 2003 in Parijs zou ik hem dat jaar nog twee keer tegenkomen. De eerste keer in het Tropenmuseum te Amsterdam op het afscheid van Rudi Wester als directeur van het toen nog geheten Literair Productie- en Vertalingenfonds. Hij herinnerde zich onze Parijse ongemakkelijkheden nog, wat ik wegwoof, waarna het gesprek al snel een andere kant uit ging. Ter sprake bracht ik mijn artikel over zijn huizen uit Bzzlltin 263 (1999). Ik had hem hem dat ooit toegestuurd en nooit een reactie ontvangen. Kon hij zich dat nog herinneren? En zo ja, was hij het eens met de inhoud? Er stond hem niets van bij, maar we spraken af dat ik het hem nogmaals zou sturen en dan kwam hij erop terug.

Dat gebeurde bij onze tweede ontmoeting enige weken later bij de presentatie van De zomer van Apollo, de nieuwe roman van Hendrickje Spoor, in een weids appartement in Amsterdam-Zuid waar door de hoge openstaande ramen de nazomeravond zoel naar binnenstroomde. Volgens mij zei hij bij binnenkomst: ‘Hallo.’ Volgens mijn vrouw: ‘Dag, Paul.’ Ik hoop dat zij gelijk had, maar het is niet meer na te vragen… Hoe het ook zij, we kwamen zoals afgesproken terug op mijn opvattingen over zijn spel met ruimte en tijd in mijn Bzzlltinartikel, zie  link boven, waar hij het niet mee eens was, hoewel de toon van het gesprek even amicaal als aimabel is gebleven.

Op de overloop van dat riante huis aan de Willemsparkweg vroeg ik hem, toen hij op het punt van weggaan stond, of hij tevreden was over de ontvangst van De zaak 40-61 in Frankrijk, waarop hij op de veteranenmanier van prins Bernhard naar mij salueerde en me met een twinkeling in zijn opvallend blauwe ogen bedankte. Een merkwaardig moment: vrijwel gelijktijdig kwam Ajaan Hirsi Ali op kousenvoeten van een trap naar boven af geslopen… Mulisch en ik schudden nog even handen. Dat was de laatste keer dat ik hem sprak. Bij latere gelegenheden heb ik geen moeite meer gedaan om met hem in contact te komen. Hij had zichtbaar genoeg aan zijn eigen kennissen en vrienden en hield zich zelfs bij hen vaak op de achtergrond, en ik had – en heb tot de dag van vandaag – genoeg aan dat heel persoonlijke, licht omfloerste stemgeluid dat doorklinkt in zijn boeken.

PG (8 november 2012)

Related Images:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *