Steden van Pandora

Omslag Ruurd de Boer

Dit boek is op op 13 mei 2020 verschenen, middenin het oog van de eerste coronagolf, zeg maar. Het was in de gegeven omstandigheden niet mogelijk een presentatie te houden zoals anders, maar een digitale vernissage is meteen de dag na verschijning gerealiseerd door Joppe van der Spoel. Ziehier. (Of onderaan deze pagina.)
De uitgave is nog steeds leverbaar via winkelmand van Uitgeverij Passage . Of via info@uitgeverijpassage.nl.

Het gaat dit keer om een bundeling van drie vertellingen – de facto drie kleine romans – samengebracht onder de titel: Steden van Pandora.p

Elk verhaalt speelt in een stad waar kleinere of grotere rampen uit de doos van Pandora kruipen. In Manchester wordt een moord gepleegd in het Vechtdal en – mede door toedoen van een hijgerige misdaadverslaggever – opgelost in Manchester. Tegelijk is het een liefdesgeschiedenis.

Het tweede verhaal, Helen, neemt ons mee naar de Groningse nieuwbouwwijk Beijum en vertelt van een bijzondere vriendschap tussen een man en een vrouw (Helen) die verliefd is op de liefde, maar niet op hem; de vriendschap tussen hen voert de boventoon. Tijdsbeeld van de jaren tachtig

In het slotverhaal Een vlakte in de stad heb ik herinneringen geboekstaafd aan Enschede, waar ik zeven jaar woonde. Een belangrijke laag in deze vertelling wordt gevormd door de vuurwerkramp van mei 2000 en Het Roombeek, het gebied – de vlakte – waar deze ramp zich destijds heeft voltrokken.

De nu volgende appetizer komt uit ManchesterHoofdpersoon en verteller Tim Nolte, wonend op het Wilhelminaplein te Hardenberg, wordt van een moord verdacht die hij niet heeft gepleegd. Als de politie bij hem voor de deur staat, weet hij op een haar na te komen…

Wilhelminaplein Hardenberg, waar ik het huisje van Tim Nolte gesitueerd heb…

Net als de vorige nacht keek ik tv, herhalingen van weerberichten, natuurfilms, porno, zo potsierlijk dat ik mij afvroeg wie daarvan opgewonden raakte. Kort na zonsopgang hees ik mezelf overeind voor een ochtendwandeling.
  Had ik dat niet gedaan, dan zat ik nu in de gevangenis.
  Omdat ik het vage plan had na mijn bezoek aan het politiebureau de trein naar Amsterdam te nemen voor wat terrasbezoek en wie weet een lunch met Alex stak ik alvast pinpas, creditcard en wat los geld bij me.
  Ook dat was achteraf geen slechte zet. 
  Buiten merkte ik dat het in de nacht nauwelijks was afgekoeld. Op het Wilhelminaplein was het nog even broeierig en klam, maar de Vecht ademde een zachte koelte uit. Op de treden in de oever zat ik een tijdje te mijmeren en met mijn ogen te knipperen naar het vroege licht boven het water. In de bomen aan de overkant begon de ene vogel na de andere te zingen.  
  Wandelen maar weer. Het heeft iets droomachtigs om over straat te dwalen als iedereen nog slaapt. In de verte hoorde ik auto’s. Het klonk alsof ze een voor een het centrum binnenslopen. Ik besloot in een grote boog terug naar huis te wandelen. Ik kon toch niet meteen naar Amsterdam. Eerst naar de politie, al was het alleen maar om brigadier Sanders een oor aan te naaien.
  Bij de warme bakker op de hoek van winkelcentrum De Spinde stokte ik. Daar had je verdomme dat politiebusje weer! Ik stelde me verdekt op achter de leilindes op het verhoogde trottoir en keek tussen de bladeren door. 
  Het busje stond op de flauwe helling voor het Wilhelminaplein. Twee rechercheurs in burger ervoor, in gezelschap van Sanders die in de richting van mijn huis wees.
  Het bezoek was duidelijk voor mij bestemd. Een surveillancewagen sloot de steeg naast de Höftekerk af. Misschien waren er nog wel meer, in de andere zijstraatjes of voorbij de bocht in de Bruchterweg. En voor het bankgebouwtje tegenover mij liep een derde figuur in burger met een mobieltje aan zijn oor druk pratend heen en weer.
  Hoe had ik zo onnozel kunnen zijn? Ja, ze gaan een beetje op je zitten wachten, als je niet komt opdagen voor een DNA-test!
  Toen hoorde ik een stem achter me en verstijfde.

 ‘Kan ik u helpen?’
  Een zongebruind meisje in een geel schort. Ze was met stoelen en terrastafeltjes aan het schuiven en keek me lachend aan.
  ‘Graag wat k-krentenbollen.’
  ‘Doen we.’
  Bibberend volgde ik haar naar binnen, waar me een papieren zak werd aangereikt die ik bijna op de grond liet vallen.
  ‘Slecht geslapen zeker…’
  ‘Heel slecht.’
  ‘Het is ook veel te warm.’
  Niet omkijken, hield ik mijzelf voor, toen ik door nog steeds uitgestorven straten naar de Vecht snelwandelde. Koppellaan. Willebrandt van Oldenburgstraat. Pas na de brug merkte ik dat ik richting politiebureau liep, het hol van de leeuw.
  Maar teruggaan was gevaarlijker. Bovendien oogde het gebouwtje donker en stil, en was het parkeerterrein verlaten. Logisch. Alle wagens waren naar het Wilhelminaplein.
  Door de buurt achter het bureau haastte ik me verder. Achterbrink, Brink, Hessenweg. Zijstraatjes leidden me via een lommerrijk fietspad naar het kruispunt met de garage waar ik ooit mijn auto had gekocht. Toen ik overstak begonnen in de verte ineens sirenes te loeien en versnelde ik, zonder te rennen en daarmee de aandacht op mij te vestigen, mijn pas. Zo schoot ik een bedrijven- en kantorenpark in. Weg, weg van die lange open stukken.
  Nog tweehonderd meter, nog honderd. Voorbij de onthoofde molen aan de Polenweg kwam ik in meer landelijk gebied terecht en struikelde door maïsvelden verder en verder, zonder besef van tijd of plaats. Twee, drie keer moest ik een landweggetje over. Ten slotte liet ik me in een bos bij een drinkplaats voor dieren neervallen, helemaal buiten adem. Sirenes hoorde ik niet meer.
  Geen geringe afstand. Een godswonder dat ze me nog niet te pakken hadden.
  Later zou ik beseffen dat het een kwestie van ‘tunnelvisie’ was geweest. Ze waren gefocust op mijn huis aan het Wilhelminaplein, waar ze me van mijn bed zouden lichten. Daarna hadden ze me zo geïntimideerd dat ik alles had bekend.
  Ze hadden alleen geen rekening gehouden met mijn ochtendwandeling. 
  Toch was ik die eerste dag niet al te zeker van mijn zaak. Ik kon dit verstoppertje elk moment verliezen. Ze zouden het hele gebied uitkammen met honden en stokken en dan was het gebeurd.
  Wonderlijk genoeg is er op dat punt ernstig geklungeld. Op aanraden van een politiepsycholoog zijn ze pas ’s middags de bossen rond de Oldemeijer ingetrokken. Helikopter erbij. Honden uiteraard, en laat in de avond zelfs nachtkijkers. Ze hadden kosten noch moeite gespaard, maar ze waren dus net aan de verkeerde kant van de rijksweg gaan zoeken.
  Met de hand schepte ik een slok water uit de vijver en dacht: Misschien vergiftig ik mezelf wel. Ik veegde mijn mond af, nam een paar happen van een krentenbol die ik er meteen uitkotste en ging huilend weer in het gras liggen.

PG

Related Images:

Eén antwoord op “Steden van Pandora”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *