Voorstudie Zuidelijke Wandelweg

Olympiakwartier en duif 047
Het plein gezien vanuit café Diva’s, met afdruk van een duif op het vensterglas…

De slag om het Merwedeplein

Het Merwedeplein is een van de weinige plekken waar ik lang met een boek op een bankje kan zitten. Soms lukt het ook op een terras aan het Europaplein met uitzicht op de RAI, Scheldeplein, verdwijnpunt Wielingenstraat.
Alles daarachter kan ik wel dromen. Beatrixpark. Schaduwrijke paden. Met madelieven bestikt gras. Een ranke zuilengalerij rondom een kikkerbadje. Onder toezicht van donkerogige ouders spelen er weer kinderen in, en er staat een snoepkraam.
Als ik maar lang genoeg kijk, vervaagt de RAI en verschijnen er koeien, een sneeuwwitte zandvlakte, vlieren en populieren langs de Zuidelijke Wandelweg.
Maar het langst houd ik het vol op het Merwedeplein. Zomaar met een boek of wat notities op schoot. Aangestaard door trapportalen en donkere ramen.
Ik ga er altijd naar toe wanneer uittreden thuis niet lukt. Dan neem ik de trein en een uur later de tram. Meestal lijn vier naar de Rooseveltlaan. Een enkele keer lijn 25 naar de Churchilllaan of lijn 24 naar de Beethovenstraat, waar je je soms ineens in het buitenland waant, in Milaan of Wenen.
Maar in de buurt van de Waalstraat ben ik weer terug in Amsterdam.

*

Zes jaar geleden, op vijf mei, stond er plotseling een klein monument tegenover het portiek van de familie Frank. Een houten schot waarop foto’s in plastic hoesjes: Anne op haar stepje, haar klas, Margot om de hoek op rolschaatsen, vader Frank na de oorlog, Miep Gies…
In het gras lagen nog meer foto’s in plastic: stapelbedden in Westerbork, lachende SS-ers op een perron, het zigeunerkind met haar verschrikte konijnengezichtje tussen de deuren van een goederenwagon en een verkreukelde fotokopie van de poort van Auschwitz-Birkenau.
Aan de voet van het schot een paar bosjes verlepte bloemen in de zon. Ook nu was het er doodstil. Geen levende ziel te bekennen.

*

En toch is er iets aan het veranderen. Heel pril. Tegenover het huis van de familie Frank strekt zich een jeu de boules baan uit, en hier en daar zie je achter een raam op de begane grond de kleuren van speelgoed, een box op het parket, een computer. Kinderstemmen in de gang, een deur zwaait open en een wandelwagentje wordt over de drempel getild.
Waarmee lijkt het plein lijkt teruggekeerd naar de jaren twintig, dertig, terug bij zijn oorspronkelijke bestemming. Een vrijplaats in de grote stad, bedoeld voor het verzamelen van momenten van geluk, dwars tegen de geschiedenis, dwars tegen alle buren en beulen, tegen deportaties en dodentreinen in.
Op een warme dag, kort na de vijftigste mei (1995), was ik er na eindeloos dwalen weer eens terechtgekomen. Doodmoe, na een slapeloze nacht, getob over school en mijn toekomst, terwijl ik mij toekomst dagelijks om mij heen had, een vrouw, een kind en een zolder vol tekeningen.
Ik zat met mijn rug naar nummer 37 en om de een of andere reden was het of ik droomde. Ik sloot mijn ogen, opende ze weer, knipperde naar het licht. Boven mij een vliegtuig dat houterig de afdaling naar Schiphol inzette.
Op de hoek met de Waalstraat stond een autobus, die er eerst niet stond. Ik had hem niet zien of horen aankomen.
Een bruine, duidelijk met de hand overgeschilderde bus. Waarschijnlijk uit de jaren zestig of uit een voormalig oostblokland. De zijramen bedekt door een korstige laag stof. Als schroot daar te vondeling gelegd misschien. Maar toen hoestte de motor en het gevaarte schokte enige meters naar voren. Nu zag ik achterop de letters CS: Tsjecho-Slowakije.
En de naam van een garage in Terezin: Kuçerova.
Er rolde een groep Japanners uit, meegetrokken door een man in een wijd hemd met vlokkende bakkebaarden en een ringetje in zijn oor. Ik kreeg meteen een vette knipoog, waar ik mij onbehaaglijk bij voelde.
‘Listen,’ zei hij tegen zijn gehoor dat in een halve cirkel om hem heen stond. De gebruikelijke karikaturen met jampotbrillen en fototoestellen. ‘Listen, hier lived the Frenk-family tot the war when they flied away to the Behindhouse at Prince-canals.’
Zijn stem had weinig Tjechisch. Eerder Amsterdam-Noord, Landsmeer.
En met een weids gebaar naar het trapportaal:
‘Go up en look free. You see the Frenk-door…’
Maar ze begrepen het niet, keken elkaar aan en toen naar hem.
‘Frenk?’
Ze verkeerden in opperste verwarring.
‘Frenk? Frenk?’ vroegen ze aan elkaar. ‘Frenk here?’ vroeg een oudere Japanner zonder camera aan de man in het wijde hemd.
Weer een knipoog naar mij en een gewichtige blik op het gezelschap. Hij haalde diep adem.
‘Yes, yes, hoor. You go up en you see.’
Het ‘gefrenk’ zwol aan tot een soort gekwaak. Gefladder. Penguinachtige ganzen rondom een onvindbaar stuk brood. De man besloot hen voor te gaan tot aan het portiek.
‘Hier is it now. The home from the Frenk-family.’
Nu struikelden ze, kwetterend, elkaar verdringend, naar boven.
Eén Japanner bleef achter om een foto van mij te maken.
‘You Frenk?’
‘No, no,’ zei ik. ‘I am just…’
‘You no Frenk?!’
Hij geloofde me niet en begon aan mijn arm te rukken. Ik probeerde een stapje achteruit te zetten, maar kwam niet verder dan een stuntelige beweging, met de Japanner aan mijn mouw.
‘Hé ho, koest, in je mand, Charlie Chan,’ trok de ander in zijn wijde hemd hem van mij af. ‘You go up en there you find Frenk. Hé hallo, yes?!’
Nu leek de Japanner het te begrijpen en gedwee verdween hij in het portiek dat net de anderen had verzwolgen. Ik bleef achter met de reisleider die met een scheve lach aan zijn bakkebaarden stond te plukken en aan zijn oorring trok.
‘Ach, je moet wat opbouwen,’ zei hij. ‘Ik pik ze op aan de Prinsengracht als het druk is. Soms hele rijen. De bus staat om de hoek met Samantha achter het stuur – da’s Samantha; zeg eens dag, schat.’
Vanuit de bus zwaaide een zwaar geblondeerde mevrouw met zwart glanzende leggings om haar bovenbenen naar me: Samantha.
‘En dan rijen we hierzo naar toe,’ vervolgde hij. ‘Zo gaat dat tegenwoordig. Je moet gewoon wat opbouwen. Investeren en niet bang zijn. En laat ik nou een typisch historisch product hebben. Mooi toch?’
Ik kreeg het benauwd. De zon in mijn nek. Die mond, die geen seconde stilstond. Mijn rug plakte en het geluid viel weg. Ik had het gevoel in een rare droom beland te zijn en vroeg mij af, of ik niet met mijn hoofd ergens tegenaan moest gaan bonken om wakker te worden.
Een beproefd middel. Als kind al pleegde ik in mijn dromen zelfmoord, om te ontkomen aan die altijd opnieuw oprukkende Duitsers, alle Russen en reuzen en heksen. Een sprong in een afgrond, mijn kop tegen een muur, en ik was gered…
Het droomgevoel werd nog eens versterkt doordat alle geluid weg was. Ik zag alleen twee lippen op en neer gaan. En waar waren die Japanners gebleven?
Uit de Deltastraat naast de Wolkenkrabber kwam een rijzige gestalte met zwarte hoed, pijpenkrullen langs zijn gezicht. Waardig schreed hij over het plein en zweefde als een geestverschijning tussen ons door, linksaf de Waalstraat in.
Toen keerde het geluid terug. Ruisend blad en, heel in de verte, lijn vier. Een raam vloog open – het raam waar Anne Frank voor stond op het smalfilmpje uit de jaren dertig?
En een dame riep in mijn richting:

260px-AnneFrankMerwedeplein
Nummer 37…

‘Hebben jullie dan helemaal geen greintje fatsoen? Zo hier naar toekomen en dan de hele hórde weer de trap op sturen…’
De beschaafde en besliste stem van Mary Dresselhuis, al was ze het niet. Donkere krullen en een bril met getinte glazen waarachter woedende ogen fonkelden. Ik maakte een hulpeloos gebaar.
‘Hoho, mevrouw,’ riep de man in het wijde hemd terug. ‘Je mag mij geen gebrek aan pie-je-teit verwijten als die toeristenhandel daar aan de Prinsengracht weer eens een keer vastloopt. Ik doe nog goed werk. Want deze meneer laat hier toevallig wel de èchte geschiedenis zien. Puur idealisme. Wat denk jij trouwens dat zo’n touringcar – hij wees op zijn Tjechische wrak – kost? O! Nou jij weer…’
Even bleef het stil. Toen klapte het raam weer dicht.
‘Praat toch niet met dergelijk soort lui, Sjors!’ snauwde Samantha vanachter haar stuur. ‘Leer toch eens om je bek te houden! Laat ze maar denken dat alles van hun is! Dat ze overal de baas zijn! Toch?’
In een ongemakkelijke houding, haar nek en rug in een soort bocht gewrongen, haar blonde hoofd gekanteld, begon ze vervolgens tegen het dichte raam te krijsen.
‘Maar dit is net zo goed van ons als van jullie, hoor! Zo gaat dat tegenwoordig! En anders ga je gewoon toch in een hutje op de hei wonen met je kale kak, want in Amsterdam hoor je niet thuis! Versta je me? Versta je me? Nee hè? Nou kom je zeker stront tekort, hè, rillerd!’
‘Rustig maar poppie,’ suste haar partner. ‘We staan toch zekers in ons recht. Zo gaat dat tegenwoordig.’
‘Kakmadam…’ siste Samantha heftig naar mij knikkend. Kennelijk zie ik eruit als iemand met begrip voor Samantha’s.
Ik maakte opnieuw een onhandig gebaar en moest mijzelf dwingen niet te kijken naar haar leggings, die als een palingvel aan haar dijen kleefden.
De Japanners kwamen de trap weer afgestruikeld. Giechelend dit keer. Alsof ze belletje hadden getrokken. En misschien was dat ook wel zo. Aanbellen bij voorgoed gesloten deuren. Sjors liet ze één voor één instappen en telde ze met een slap handje op hun schouders.
‘Frenk?’ vroeg de laatste met opgetrokken wenkbrauwen. ‘No Frenk here?’
‘O Yes, the best Frenk there is, much, much better dan the Behindhouse,’ zei Sjors en sprong achter hem aan. ‘Karren maar, pop!’
Met knarsende startmotor hoestte het Boheemse vehikel weer voorwaarts en reed met walmende uitlaat een rondje om het grasperk.
In de Waalstraat ter hoogte van de stoep waar Margot Frank voor eeuwig rolschaatst zwaaiden ze nog. Samantha tikte op haar claxon. Aarzelend stak ik mijn hand op, en even leek het of ik daar naast mezelf stond.
Maar het waren mijn eigen gedachten. Merwedeplein… Slagveld van botsende geheugenresten…
Inmiddels was de lucht betrokken. Dreigend. Gerommel achter de Wolkenkrabber. Ik moest maar eens verder.
De hemel brak op de Rooseveltlaan. Een siddering door de populieren die zich nog even schrap leken te zetten. Het asfalt van het ene ogenblik op het andere grijs van het opstuivende water. Iemand rende achter lijn vier aan.
De gestalte met de pijpenkrullen. Zo kalm en statig als hij het Merwedeplein was overgestoken, zo woest sprong hij nu over de rails, richting Victorieplein. Met één arm maaiend, de andere op zijn hoed. Het was of hij de tram niet had gemist, maar wilde terughalen.
In de verte zag ik de Tsjechische touringcar de bocht naar de Rijnstraat omgaan, Amsterdam in, die grote stad waar men je op iedere straathoek de wereld kan uitleggen.

PG
(2002)

PS

Related Images: