Aardedonkere dagen… Voor en rond de kerst kan ik ze zo gauw niet ontdekken. Dan zijn de straten van je woonplaats meestal suikertaarten van feestverlichting en bruist het overal van het leven vanwege de viering van midwinterzonnewende of de geboorte van een koningskind. Nee, donkere dagen heb je in november en in mijn herinnering zijn ze nooit meer zo donker en zo guur geweest als in dit late herfstweekend vijftig jaar geleden.
Het lijkt trouwens korter geleden, de moord op Kennedy. Waarschijnlijk omdat alle details – de foto’s van de getroffen president en zijn vrouw in de open limousine, de liquidatie van Oswald een paar dagen daarna – als een bijtende gravure in mijn geheugen zijn blijven liggen. Ook weet ik, zoals iedereen van mijn generatie, waar ik was en wat ik deed toen ik het hoorde. Op weg naar school loop ik die grauwe zaterdagmorgen 23 november door de Maasstraat, Amsterdam-Zuid, en Martin Olthof, een klasgenoot komt opgetogen naast ons huppelen met de woorden: ‘Hé, weten jullie wel dat Kennedy gisteren is doodgeschoten?’
De gravure van mijn herinnering is al die jaren des te indringender gebleven daar ik diezelfde ochtend ongenadig door de meester van de vijfde klas (ik was net toen) ben afgeranseld. Hij was zijn les begonnen met een soort overdenking: een bijzonder sterk mens, de hoop van de wereld, enzovoort, en daarna moesten we stil aan het werk, wat mij niet lukte, nerveus als ik was door het verpletterende nieuws, de moord op diegene die ik beschouwde als de baas van de wereld. Ik zat omgedraaid, kletste van me af, en toen, ja, toen werd ik door een harde stem naar voren geroepen.
Ik heb deze gebeurtenissen tientallen jaren later in mijn roman Zuidelijke Wandelweg verwerkt en omdat er niets aan verzonnen is geeft de volgende passage uit het boek in mijn ogen nog steeds een heel betrouwbaar beeld van die zaterdagmorgen uit een tijd dat er op die ochtend nog school was en een onderwijzer je naar hartelust straffeloos om je oren kon meppen:
‘Bij vlagen zie ik hem haarscherp voor me, iedere rimpel in zijn voorhoofd, iedere krul in zijn haar en de hamerende uitdrukking in zijn ogen.
‘Zeg, versta jij geen Hollands?!’
Ik heb voor de zoveelste keer met Leonard gepraat. Ik moet naar voren, sta op en wil niet bang zijn. Voor Bouter nu, in een kille mist, de muis van zijn hand keer op keer tegen mijn achterhoofd. Het uiteinde van een cricketbat. Er komt geen einde aan. Ik begin te snikken en probeer tegelijk door mijn tranen heen naar Leonard te lachen. Bouter blijft slaan tot ik voorover val en er paarse nevels voor mijn ogen zakken.’
Twee jongens brengen mij naar huis in de Stichtstraat. Ze hebben precies tien minuten. Syl doet open en vraagt wat er aan de hand is: ik ben doodsbleek en mijn ogen zijn rood.
‘Niets,’ zeg ik.
‘Ach,’ zegt mijn moeder later tegen mijn vader. ‘Het grijpt zo’n kind natuurlijk ook aan…’
Ik knik. Het is zaterdag 23 november 1963, de dag na de moord op president Kennedy.
In het weekend moet ik overgeven, en ik heb last van duizeligheid. Eén keer zelfs kantelt de kamer en kom ik weer bij met een geschaafde kin en een dot in eau de cologne gedrenkte watten onder mijn neus.
De volgende maandag ga ik niet naar school, maar samen met mijn moeder naar dokter Denkers, in de Rooseveltlaan. Hij constateert een lichte hersenschudding. Was ik gevallen op school? Ja, ik was gevallen op school.
Dat klopte. Alleen had dat voorval zich al een jaar geleden voorgedaan, bij broeder Jean. Ik dik het wat aan. De meester had een verhaal voorgelezen van een jongetje dat op zijn verjaardag was gestorven aan tbc. Zijn longen weggeteerd. Toen was ik flauwgevallen en van mijn stoel gegleden en had ik gedroomd, dat ik onder de trein was gekomen, op het Amstelstation…
Mijn moeder kijkt dokter Denkers vragend aan.
‘Veel rust,’ besluit hij.
De rest van de week lig ik op een stretcher in de kamer beneden en luister naar radio Veronica: Honderden soldaten bleven hun meisje trouw… Bonna bonna notte, bambino mio… Paradiso met je palmenstrand, nee, die tijd vergeet ik niet… Soerabaja, mijn Soeoeoerrrabahjah…
En reclame voor de ‘Safari-slof-sigaret’, een opgewekt deuntje van Bert Kaempfert. Swinging Safari. Steeds reclame. Ik zit op de rug van een paard dat huppelt door een onmetelijke vlakte zonder school.’
PG, 2003 en 24 november 2013