Tekenen voor Zuid
In de versie van Zuidelijke Wandelweg (toen nog Zwart Zuid) waar dit fragment in stond, bereidt de verteller van het verhaal een tentoonstelling voor van tekeningen die Amsterdam-Zuid in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw afbeelden. Daarbij maakt hij gebruik van oude politiefoto’s van zijn vriend Ruben, en nu wordt het duidelijk waarom hij – de verteller – een jaar geleden ziek werd bij het zien van diezelfde foto’s…
Zaterdagavond bij ons thuis, met Ruben en Daphne. Mijn vrouw, doodmoe van haar zware volle buik, ligt boven al een puzzel te maken in bed, ons kind dat akelig heeft gedroomd tegen haar aan. Dat wordt weer inschikken vannacht. Een been in mijn nek, teentjes achter mijn oor. Of boven op mijn atelier slapen.
Mijn vrienden en ik tafelen wat na met een flesje wijn. Ik heb al mijn mappen naar beneden gehaald en tegen de muren, de meubels en schuifdeuren gezet. Buiten, in de buurt en in de citadel aan de IJssel, is het zo stil als het vroeger in Nieuw-Zuid was – vóórdat er een ringweg om Amsterdam kwam en Schiphol werd uitgebreid. Ik heb Ruben de sleutel van zijn broers etage teruggegeven. De eerste tijd ga ik toch niet meer naar het Olympiaplein.
Want de tijd dringt. Ons tweede kind kan er ieder moment zijn, en de expositie wordt begin januari al geopend. Ik moet nodig samen met Daphne aan de slag, mijn werk ordenen, passe-partouts maken, een catalogus… Ruben heb ik gisteren aan de telefoon gevraagd vanavond zijn oude politiefoto’s mee te brengen.
‘Waarom?’
‘Omdat ik ze nog eens wil zien. Ik wil iets heel zeker weten.’
‘Jaja. Lekker kijken of je er nog steeds nog net zo ziek van wordt als vorig jaar…’
Maar het is niet om iets zeker te weten, want sinds een jaar weet ik het al zeker en heb ik er last van. De man in de BS-overall, zie ik op de over tafel uitgewaaierde foto’s, is niemand minder dan mijn oude meester, de generaal die zichzelf een goed mens vond: Bouter. Jaren jonger, jaren slanker dan toen hij in het schooljaar 1963-1964 legertje met ons speelde en een ‘verliefde lul’ kreeg als hij sloeg.
Bouter, Bouter en nog eens Bouter. Het is Bouter. In de Rivierenbuurt. In Amsterdam-Zuid, naast het meisje dat met kaalgeschoren met haar hoofd gebogen wacht op wat er komen gaat. Dezelfde lach. Dezelfde schik in zijn ogen als toen, de middagen dat hij trefbal met ons speelde.
Het is Bouter achter de vrouw met het beurse oog, in haar regenjas, vóór de Thomaskerk, in de Rijnstraat. Kaalgeplukt door de BS. Ik zie nu dat hij haar in haar rug staat te porren met zijn machinepistool, terwijl hij met zijn vrije hand naar haar uithaalt.
Dezelfde Bouter die mij op zaterdag 23 november 1963, de ochtend na de moord op Kennedy, in de klas een hersenschudding sloeg. Nu op de derde en bewogen foto van achteren, slechts voor de helft, gezien, samen met een paar andere, schimmige overalls vóór het Amstelstation, met de klok in het glas waarop het nog steeds en voor altijd half drie ‘s middags is.
Mijn vrienden zijn verbijsterd. Daphnes pupillen hebben zich verwijd en glanzen. Ruben schudt zijn hoofd en is voor zijn doen heel rustig. Hij merkt op dat ik tijdens het hele verhaal niet heb gestotterd. Ik loop even de kamer uit om een nieuwe fles wijn te halen. Ik ben niet misselijk geworden zoals een jaar geleden.
‘Wakker worden,’ zeg ik tegen Daphne, die gebiologeerd naar de foto’s kijkend, een lok haar achter haar oor schuivend, een sigaret zit te draaien. ‘Zullen we met de catalogus gaan beginnen?’
Een uur lang zitten Daphne en ik aantekeningen te maken, terwijl Ruben hardop meedenkt, wijn bijschenkt, af en toe Daphnes potlood uit haar handen grist en iets met een uitroepteken erachter in de kantlijn noteert.
Gezicht in de Dongestraat naar het zuiden. Links in een flauwe bocht een rij woningen. Rechts in dezelfde flauwe bocht een schoolgebouw met blinde muur aan straatzijde. Op de voorgrond een houten stepje en twee witte sokjes. Zwart en wit krijt, potlood, penseel in donkergrijs. 245 x 363 mm.
De Maasstraat gezien in Noordelijke richting. Op de voorgrond rechts een jongetje: John Kennedy junior met petje, saluerend. Pen in bruin, penseel in grijs; kader pen in bruin. 284 x 262 mm.
De Jozef Israëlskade gezien van de brug over de Binnen-Amstel. Rechts daarachter op een braakliggend stuk land circus TONI BOLTINI. Op de achtergrond midden (vaag) de golvende vormen van de oude RAI. Op de voorgrond, aan de kade, drie half gesloopte winkelpanden. Zwart krijt. 273 x 357 mm.
President Kennedylaan/ hoek Dintelstraat. Onder de erkers die de vouw in de muur vormen een gevelsteen bestaande uit: een vrouw (midden) met lammetje op schoot, links van haar een kind, rechts een schaap. Links opzij het jaar: 1933. Rechts de letters ZUID. Potlood. 216 x 140 mm.
De zijgevel van de synagoge in de Lekstraat. Op de achtergrond in ‘zoomperspectief’ de glazen poorten van de tramremise. Daarvoor (midden, boven) een poort met een klokkentorentje. Links een opslagloods en de wagon van een goederentrein. Zwart en wit krijt. Penseel in bruin. 245 x 308 mm.
Het Beatrixpark. Spelende kinderen en wandelaars bij het zuilengalerijtje om het bassin met de fonteinen. Pen in zwart, kleurkrijt, penseel in blauw; papier behandeld met olie. 238 x 304 mm.
De Betuwestraat gezien vanuit een slaapkamerraam aan de Stichtstraat [‘geboortehuis August’, heeft Ruben er bij gezet]. Op de voorgrond een legertje motoragenten, met opgezwollen, grijs gearceerde gezichten. Houtskool, wit krijt. 210 x 238 mm.
Jachthaven achter de nieuwe RAI in oranje licht. Masten met gele toortsen. Penseel in kleur op ivoorkarton. 353 x 408 mm.
Het wordt dubbel vastgelegd. Ruben fotografeert over mijn schouder heen de tekeningen die wij uit de mappen en er weer in laten glijden, wat mij een ongekend gevoel van helderheid bezorgt. Daarna maken we voorlopige lijst van genodigden: mijn blonde collega filosofie uit de Montferlandstraat, Cor en Lien van der Zijl…
Mijn vrouw heb ik het vanmiddag al verteld, van Bouter en de foto. Ze vroeg mij of ik wel helemaal in orde was. Ze vond het vreemd dat ik er zo lang mee had rondgelopen. Ik zei dat na al die tijd een jaar meer of minder niets uitmaakte, en dat ik mij altijd had geschaamd voor wat er was gebeurd.
Ik hoor haar boven aan het koordje van het licht boven ons bed trekken, en mijn gedachten dwalen naar ons tweede kind dat er nu gauw zal zijn. Waar maak ik mij eigenlijk druk om, nu ik een huis gevonden heb, waar het leven zijn eigen gang gaat en rustig groeit in alle kamers?
PG
(2002)
PS Vanuit dezelfde context blijkt het kaalgeknipte en vernederde ‘moffenmeisje’ later ook nog eens de moeder van jeugdvriend Leonard te zijn. Zo veel toeval werd me uiteindelijk toch te grijs…