Paul Gellings schreef een spannende novelle in opdracht van Beter Wonen Vechtdal. “De moord gepleegd in het Vechtdal moest opgelost worden in Engeland.”
Manchester is de vierde roman die Paul Gellings schreef. Daarnaast staan er vijf dichtbundels op zijn naam. Hoewel hij altijd schrijft vanuit zijn hoofd en zijn hart, zit er volgens hem een groot verschil tussen het schrijven van een boek of een gedichtenbundel.
“Onder invloed van liefdesverdriet, dromen, de liedjes van The Beatles en de schoolkrant, begon ik op mijn vijftiende met het schrijven van gedichten en verhalen. Je leidt bij het schrijven van verhalen een tweede leven dat je steeds weer verrast; je bent vrij, je kunt de werkelijkheid op je eigen manier herschikken. Het is een soort reïncarnatie waarin je alles nog eens anders en over kunt doen. Bij gedichten heb je de vreugde van iets moeilijks, iets bijna ongrijpbaars zoals een sfeer of een herinnering, die je na allerlei getob toch op papier vorm hebt gegeven.” Na allerlei probeersels lukte het de schrijver pas in 1998/1999 om een complete roman te schrijven. “De inspiratie voor ‘Witte Paarden’ kreeg ik tijdens een nachtelijke autorit door het Vechtdal. Tijdens die rit mijmerde ik over een van mijn beste vrienden, die september 1998 precies tien jaar dood was. De verteller in mijn boek overnacht in een motel Belmonde in het Vechtdal en herinnert zich een onstuimig verleden met inmiddels verdwenen vrienden. Het boek is me heel dierbaar. Een soort oudste kind. Daarna schreef ik in 2003 ‘Zuidelijke Wandelweg’, over de buurt van Anne Frank in Amsterdam waar ik zelf ben opgegroeid en in 2006 de avonturenroman ‘De vulkaan en het meisje’.”
Hoewel niet autobiografisch, werd hij voor twee van zijn boeken geïnspireerd door een gebeurtenis uit zijn eigen leven. Hoe zit dat bij Manchester? ” Alle Hardenbergers in mijn verhaal zijn verzonnen, behalve het aardige meisje bij de bakker in De Spinde en…brigadier Sanders”, lacht hij. “Die heet in werkelijkheid natuurlijk heel anders, maar heeft qua gedrag gedeeltelijk model gestaan voor mijn boek. De Sanders in mijn boek reageert namelijk exact zoals de Hardenbergse politieman die ik ooit aan de telefoon had nadat ik melding maakte van gedonder met zuipende en vechtende jongeren bij de stuw. Hij belde me, net als in het verhaal, terug en wist niet waar ik het over had. Er zat gewoon wat jong spul gezellig een potje bier te drinken… Maar ik had echt piramides kratten gezien, loeiharde muziek uit zwartje Golfjes gehoord en ook gezien hoe ze elkaar over de rand en van de loopbrug af mepten.”