Huizen van Mulisch

Over de vier huizen uit de jeugd van Harry Mulisch

met foto’s van Harry Pierik

(verschenen in BZZLLTIN 263, februari 1999)

huis
Wij sloegen een stille zijstraat in, die met een bocht naar de Hout leidde. Voor een wonderlijke, A-vormige villa in Jugendstil, zo wit als zijn pak zwart was, bleef de meester staan, wees er naar met zijn plastic graadmeter en zei:
raam
In het eerste huis, Westerhoutpark 16, Haarlem, heeft het zich afgespeeld: achter dat bovenraam, waar de boom langsgroeit. Mijn vader had het gehuurd van de vorige bewoner, de ontdekkingsreiziger Van der Steen… Mijn getijdenboek, p. 33-34

Met het begrip ruimte heeft Harry Mulisch het nooit bijzonder nauw genomen. Eerder letterlijk gesproken bijzonder ruim. Al in archibald strohalm is het mogelijk dat de hoofdpersoon vanuit het onmiskenbare Haarlem (te herkennen aan De Hout) op papier uitstapjes maakt naar het bestaande en expliciet genoemde Haarlem van zijn zus Jutje. Ook in recenter werk doen zich ruimtelijke buitenissigheden voor.

In De ontdekking van de hemel stapt hoofdpersoon Quinten middenin Jeruzalem pardoes in zijn eigen gedroomde Burcht en verdwijnt; in De procedure verandert aan het einde een stad, die lijkt op Amsterdam, in Praag. Of liever: we blijken al bladzijden lang in Praag te zitten, met een nevelig zicht op de burcht van keizer Rudolf II, waar in het begin van het verhaal twee rabbijnen een heuse golem staan te kleien. Hoe is anders te verklaren dat in het Nederlandse politiebureau waar Victor Werker verwilderd rondloopt, teneinde een moordaanslag te verijdelen, een primitieve en derhalve nogal on-Nederlandse, vervreemdende sfeer hangt (‘Computers zijn hier blijkbaar nog niet doorgedrongen, allen zitten achter hoge, ouderwetse schrijfmachines’)? Lees maar, men is niet waar men is.

Prachtig, want zo worden de mogelijkheden van de taal optimaal benut. Weliswaar bestaan er binnen het realisme ook grootse en meeslepende boeken (Madame Bovary, Oorlog en vrede), maar pas echt interessant wordt het, wanneer er dingen gebeuren die helemaal niet kunnen. Neem Aurélia van Gérard de Nerval, waarin de verteller als buitenstaander getuige is van zijn eigen opsluiting in een krankzinnigengesticht. Of Die Verwandlung van Kafka: een man verandert in een reuzentor en zijn omgeving reageert nauwelijks verbaasd. In die traditie van fantastisch en lyrisch proza staat Mulisch. Eén van de mooiste voorbeelden van zijn werkwijze is natuurlijk Wat gebeurde er met sergeant Massuro?, het beroemde verhaal van een militair die in de binnenlanden van Nieuw-Guinea in een granieten beeld verandert (wat op vergelijkbare wijze wordt teruggedraaid in Het beeld en de klok, waarin een standbeeld van zijn sokkel stapt). In dat perspectief moet dan ook Mulisch’ gesol met tijd en ruimte worden gezien. Vooral wat er gebeurt met de grenzen van de ruimte, hoe die in een verdroomde stemming eindeloos worden verlegd. Zelfs, zoals zal blijken, tot in zijn meest autobiografische geschriften.

EEN VERLOREN PARADIJS

Ik wil mij hier beperken tot Haarlem en de vier huizen waar Mulisch zijn jeugd heeft doorgebracht. Ik zal het dus niet hebben over Gran, de geheimzinnige oerstad die de schrijver opgraaft in zijn dichtbundel Egyptisch, niet over de burchtachtige stad waar Quinten van droomt in De ontdekking van de hemel, en ook niet over de verwarring van Bonn, Berlijn en Keulen waarover wordt gesproken in De toekomst van gisteren, en waaraan Gran en Quintens burcht in de verbeelding van de schrijver hun decorstukken aan hebben ontleend.

Opmerkelijk in dit verband is Haarlem zoals het wordt beschreven in De aanslag. De bocht waaraan de familie Steenwijk in het begin nog woont, bestaat niet. Er zitten wel een paar bochten in het Spaarne, die ervoor in aanmerking komen, maar die zijn anders bebouwd dan in het boek of helemaal niet. De namen die Mulisch voor de vier huizen in De aanslag heeft bedacht: ‘Welgelegen’, ‘Buitenrust’, ‘Nooitgedagt’, ‘Rustenburg’ mogen een opvallende overeenkomst vertonen met bestaande straatnamen, de huizen zelf zijn er niet minder om verzonnen. Men spreidt de plattegrond van Haarlem op tafel uit, en men ziet dat Mulisch de lezers van zijn boek een alleszins persoonlijke versie van zijn geboortestad voorlegt. Daarmee roept hij dus een heel ander Haarlem in het leven: een geschreven stad via welke hij tussen de regels door niet meer het relaas van hoofdpersoon Anton Steenwijk vertelt, maar zijn eigen verhaal.

Toch moet ook het reilen en zeilen van Anton Steenwijk in dat meer persoonlijke verhaal niet worden onderschat. Wie het boek heeft gelezen, weet dat de wereld voor de hoofdpersoon als kind bestond uit de vier door Mulisch bedachte huizen. Die wereld gaat ten onder, als gevolg van een Duitse represaille en als gevolg van Antons (daardoor gedwongen) vertrek uit Haarlem. Maar op de een of andere manier – toeval bestaat zeker in deze roman niet – weet hij het in zijn volwassen leven zo te organiseren dat hij aan het slot van het verhaal als het ware een replica bezit van zijn verloren kinderwereld (‘En op een dag bezat hij vier huizen’).

Mulisch vertelt daarmee feitelijk zijn eigen verhaal. Ook zijn kinderwereld, bestaande uit vier huizen, ging ten onder, zij het minder extreem dan in zijn roman. Als kind moest hij een paar keer verhuizen, de oorlog bracht zijn vader wegens collaboratie in een interneringskamp, en zijn joodse moeder hield het na alles wat er was gebeurd wel voor gezien in Nederland en emigreerde naar Amerika. Zelf vertrok Mulisch aan het einde van de jaren vijftig uit Haarlem en vestigde zich in Amsterdam.

Dat laatste geeft ook meteen het verschil tussen Anton Steenwijk en Mulisch aan. Anders dan zijn hoofdpersoon heeft laatstgenoemde keuzes kunnen maken. En als zijn verhuizing naar Amsterdam al gedwongen is geweest, dan alleen door innerlijke noodzaak: weg uit de provincie in die dagen van wederopbouw en katholieke jeugdbeweging, en op naar de hoofdstad, de meest natuurlijke omgeving voor iemand als Mulisch met cosmopolitisme in al zijn chromosomen. Wat niet wegneemt dat er sprake kan zijn van een zekere nostalgie, heimwee naar ongebroken kinderjaren, een behoefte om de verwoestende werking van de tijd ongedaan te maken door in een verhaal vier huizen neer te zetten, daar een verloren paradijs van te maken, en een inventieve hoofdpersoon de boek ten slotte te laten herstellen (‘En op een dag bezat hij’, enz.).

HUISVREDEBREUK

Het is een hachelijke zaak en het heeft ook iets van huisvredebreuk (zeker in dit geval) om je te verdiepen in de motieven van een schrijver. Zolang hij zich er niet over uitspreekt, kan hij altijd zijn schouders ophalen over wat anderen beweren. De zojuist beschreven ‘vierhuizerij’ laat daarentegen wel een duidelijke parallel zien tussen leven en werk bij Mulisch. Bovendien wordt het gegeven eveneens zeer breed uitgewerkt in zijn autobiografische geschriften. Zo levert het voor een belangrijk deel het ‘ruimtelijk’raamwerk voor Zelfportret met tulband, waarin Mulisch een aantal dagen uit zijn jonge leven behandelt die voor altijd ‘paren’ met het heden (het ‘Vandaag’, in Voer voor psychologen, p. 89-231). Daarbij heeft hij het stelselmatig over het eerste huis, het tweede, het derde en het vierde huis. Alles speelt zich die huizen af. Alles speelt zich in die huizen af: gesprekken met huishoudster Frieda, de scheiding van zijn ouders, de eerste erotische en literaire perikelen.

Het gaat om de volgende adressen, nauwkeurig genoteerd in Mijn getijdenboek, fotoalbum en autobiografie van de schrijver uit 1975, en met die adressen is het een en ander aan de hand:

Huis Mulisch
Westerhoutstraat 12
In dat jaar bereikte de krisis ook Nederland, de Wolbank werd geliquideerd en wij moesten verhuizen naar een veel kleinere woning: Voorhoutstraat 12. Voor mijn vader, eenenveertig jaar oud, was daarmee de neergang begonnen.
Mijn getijdenboek, p. 47
  1. Westerhoutpark 16 (1927-1933), het huis waar Mulisch in 1927 werd geboren.
  2. Voorhoutstraat 12 (1933-1938). Crisisjaren. Scheiding van zijn ouders.
  3. Spaarnzichtlaan 23, Heemstede (1938-1941). Leven alleen met vader en huishoudster Frieda.
  4. Anna van Burenlaan 47 (1941-1955): ‘In dat huis is het allemaal gebeurd. Daar beleefde ik de oorlog. Daar schreef ik mijn eerste verhalen en romans. Daar ging ik voor het eerst met een meisje naar bed.’ (Mijn getijdenboek, p. 62)

    belangrijk huis
    Anna van Burenlaan 47 Alles gebeurde met grote vanzelfsprekendheid, kennelijk hadden wij een afspraak die vele jaren oud was. Op de zoldertrap, toen wij het grootste gevaar voorbij waren, liet ik haar voorgaan, er voor zorgend dat ik mijn voeten precies gelijk met de hare op de treden zette, zodat voor luisterende vaders en opvoedsters niet meer dan één mens naar boven ging. Het sexuele bolwerk, p.47

Gefascineerd als ik nu eenmaal ben door Mulisch en zijn werk heb ik op de warmste dag in de zomer van 1998 samen met fotograaf Harry Pierik – een vriend met wie ik altijd door steden en door boeken zwerf – al deze adressen bezocht. En in het verlengde daarvan heb ik Mulisch betrapt op een fout, een heel charmante fout, van literaire aard.

EEN SPECTACULAIRE GEBEURTENIS IN EEN SPECTACULAIRE RUIMTE

Maandag 10 augustus 1998. Om praktische redenen liepen Pierik en ik eerst vanaf station Heemstede-Aerdenhout door stille, afwisselend schaduwrijke en zonovergoten lanen, voorgoed ingebed in de jaren dertig, naar Spaarnzichtlaan 23 (het derde huis). Een bescheiden tussenwoning uit het interbellum. Een bescheiden tussenwoning uit het interbellum, met beduidend meer vegetatie ervoor dan op de foto in Mijn getijdenboek. Ook oogt het in werkelijkheid veel kleiner dan op die foto en is er feitelijk niets bijzonders aan te zien. Wat eveneens geldt voor het huis aan de Anna van Burenlaan 47 (het vierde huis): hetzelfde idee als in Heemstede, alleen minder popperig, twee onder één kap en duidelijk meer op stand.

Dat laatste kun je weer niet zeggen over Voorhoutstraat 12 (het tweede huis). Daar troffen we een wat grauw aandoend hoekhuis, voorin een lange rij. Hoe dan ook, in het taxatierapport van een makelaar zouden deze woningen, denk ik, alle drie als volgt beschreven kunnen worden: Traditioneel, stenen muren, grotendeels houten vloeren, granieten vloeren, zadeldak met pannen bedekt. Goede courantheid. Veel vraag naar vooroorlogse woningen…

Maar dan. Westerhoutpark 16 – Mulisch’ geboortehuis – komt uit een andere wereld. Het lijkt op een sprookjeshuis, door Anton Pieck ontworpen en hier per abuis neergezet, in plaats van in De Efteling. Het contrast met de andere huizen in de straat, statige woningen met een negentiende-eeuws voorkomen, is dan ook groot. Het heeft iets droomachtigs; je wordt er overmand door een sensatie van vervreemding. Qua sfeer doet het denken aan de beschrijving die Mulisch geeft van het ouderlijk huis in het verhaal Oude lucht (‘Toen hij [Arnold] het huisje zag liggen, in de schaduw van een kastanje, moest hij denken aan huizen in de sprookjes uit zijn kinderjaren, van peperkoek, Hans en Grietje, en hij had het gevoel dat dat een groot licht op haar [Merel] wierp.’) – al is daar, in Oude Lucht, dus sprake van een ‘huis-je’

De huidige eigenaar van dit pand (dezelfde over wie Mulisch schrijft in Mijn getijdenboek) was zo vriendelijk ons binnen rond te leiden. Zo zagen wij de kamers en de keuken beneden, de kapitale hal in de vorm van een atrium en op de eerste verdieping, omgeven door een galerij met houten balustrade, de echtelijke slaapkamer met een zitje in de erker voor het ontbijt en het imposante glas-in-loodraam met pelikaan. Verder in de galerij: opstapjes voor de verschillende vertrekken en wisselende niveau’s.

De vier huizen zijn gesitueerd rondom De Hout, het groene hart van Haarlem. Dat heeft Mulisch niet bedacht, maar het verklaart wel waarom het park (meer een bos, met kronkelige paden aan de zijkanten) zo’n prominente rol speelt in bijvoorbeeld archibald strohalm en Het beeld en de klok. Hier ontrollen zich sprookjes: Archibald Strohalm sluit er vriendschap met de aartsvaderlijke eik Abram en raakt zelfs een moment met hem vergroeid, en het beeld van Laurens Janszoon Coster krijgt er college van de ‘meester’.

Verder laat onze tocht de geleidelijke neergang van de familie Mulisch in de jaren dertig en veertig zien: als gevolg van de krach in Wall Street van het vrijstaande sprookjespand naar een grauwe hoek; van dat huis weer naar een nog kleinere woning (Heemstede); vervolgens naar de wat royalere twee-onder-één-kap aan de Anna van Burenlaan, die deze neergang niet vermocht te stoppen, maar die wel de (tijdelijke) opleving van de familie Mulisch in de bezettingsjaren aangeeft. Overigens dragen deze zwarte bladzijden nauwelijks een onthulling in zich: Mulisch heeft zelf alles meermalen zeer nauwkeurig opgeschreven.

Toch klopt er iets in, en wel in het Ie VANDAAG (1936) van Zelfportret met tulband (in Voer voor psychologen, p. 89-231). Het vertrek van Mulisch’ moeder moet zich in het tweede huis (Voorhoutstraat) afspelen, zoals hij aan het begin van dit deel aangeeft – maar wordt door de schrijver herinnerd in het eerste huis! We komen er ‘de blauwe kamer’ in tegen, die in werkelijkheid bij het eerste huis (Westerhoutpark) hoort. Bovendien doet de beschrijving van de bovenverdieping waar het afscheid plaatsheeft – met een rode loper en gescheiden ouderlijke slaapvetrekken – sterk denken aan de bekende galerij, het atrium, de opstapjes:

Voor K.V.K’s deur [K.V.K. is Mulisch senior] zit ik op de bovenste tree en staar in het trappenhuis. Omdat ik niet luister, versta ik de stemmen niet; ik hoor ze. Donker, roerloos draait het trappenhuis naar beneden. […] Uit een verre hoogte kijkt Alice [Mulisch’ moeder] op mij neer. Zij is in een beeld veranderd. Haar gezicht is verborgen achter een grauw, vaal masker waardoor duizend barsten lopen. Alleen haar blauwe ogen leven en kijken mij uit de dorre klei aan.
Als zij niets zegt, sta ik langzaam op.
“Ga je weg?” vraag ik.
Zij zegt:
“Ja.”
Een paar schilfertjes dwarrelen van haar gezicht op de grond. Zij draait zich om en gaat de deur van haar eigen kamer in.

Doet Mulisch hier nu aan geschiedvervalsing of vergist hij zich? Het laatste, denk ik, al was het alleen maar omdat VANDAAG II uit Zelfportret met tulband inzet met de verwarring van de vier huizen (‘het eerste huis, het tweede huis, het derde huis en het vierde huis, – glijden ineen, vallen uit elkaar’). De facto is er sprake van een freudiaanse vergissing, die valt onder het hoofdstuk ‘Familienroman’ (S. Freud, Gesammelte Werke VII, Londen 1941, p. 224): de fantasie die voortkomt uit oedipale onvrede van een kind met zijn omgeving. Het kind slaat dan aan het fantaseren over verre, exotische dan wel adellijke oorsprongen. In zijn zelfportret nu (nota bene met tulband!) geeft Mulisch het beeld van zijn vertrekkende moeder extra dramatisch gewicht door een en ander plaats te laten vinden in een veel waardiger omgeving. Dat doet hij zoals gezegd door middel van de ‘blauwe kamer’, maar ook en vooral door aan de overloop van de veel kleinere bovenverdieping de verhoudingen van de galerij in zijn geboortehuis toe te kennen. Kortom, zelfs in een autobiografisch schrijven is het kennelijk beter wanneer een spectaculaire gebeurtenis zich voltrekt in een spectaculaire ruimte. De schilfertjes die van de moeder afdwarrelen en het doorgroefde kleimasker zijn niet bedoeld om haar lelijk te maken, komen niet voort uit boosheid om haar vertrek. Ze geven juist heel subtiel de tijd en het verval aan die de relatie tussen moeder en zoon bedreigen. Echter, door te sjoemelen met de ruimte kun je tijd en verval een onvergetelijke dimensie geven (wat ook weer gebeurt in De procedure: het Amsterdam waar Victor Werker wordt vermoord verandert in het Praag waar – in het boek – ooit een mens gemaakt werd uit rivierklei). Autobiografie of niet, via ‘het eerste huis’ wordt een belangrijk Mulischiaans principe uitgewerkt: ruimte versus tijd.

PG (1998-1999)

POSTSCRIPTUM 2012

En zelfs postuum gaat het verder, nu met de creatie van het Harry Mulischhuis, zijn als museum ingerichte woonruimte en werkkamer aan de Leidsekade in Amsterdam! Men is er nog mee bezig, fondsen aan het werven, zo hoorde ik van Kitty Saal. Maar de intentie is duidelijk: dwars tegen tijd en dood in moet ook hier de ruimte de herinnering springlevend houden. Stel je voor, bij Harry Mulisch over de vloer, in één klap worden dan al die jaren ongedaan gemaakt waarin dat niet mogelijk was…
Nog een opmerking. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat Mulisch het niet eens was met bovenstaand stuk. Dat vertelde hij mij tijdens een boekpresentatie in 2003 (zie Mulischherinnering III). Hij had bij de evocatie van de scheiding van zijn ouders in Zelfportret met tulband steeds het ‘tweede huis’ voor ogen gehad. De ‘blauwe kamer’ daar was zo blauw omdat zijn moeder daar vaak met een gigantische legpuzzel met landschappen en blauwe hemels erboven had gezeten.
Ook de andere details hoorden volgens hem niet thuis in het ‘eerste huis’. Niettemin was het een hartelijk gesprek, waarin hij voor zijn doen ook verrassend mededeelzaam was; alleen wat hij verder van mijn theorie vond over ruimte versus tijd in zijn werk heeft hij me niet gezegd en daarna hebben we elkaar nooit meer gesproken.

Related Images:

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *