Richard Millet over het verval van de letteren

Richard Millet

We beleven momenteel het einde van de literatuurgeschiedenis, dat mooie proces van actie en reactie, waarin kip-en eikwesties glashelder waren en de ene periode van grootse meeslepende werken – bijvoorbeeld de romantiek – de andere periode van grootse meeslepende werken – bijvoorbeeld het realisme – baarde. Kom daar nu nog maar eens om. Wat literatuur is wordt bepaald in televisieshows waar inwisselbare navelstaarders te gast zijn en hun handelswaar aanprijzen. Geen Christusfiguur meer die deze marskramers de tempel uitranselt, met als een van de weinige uitzonderingen de Franse, niet geheel en al onomstreden schrijver Richard Millet (1953), op wiens opvattingen ik straks nader inga.

Natuurlijk wordt er dus nog wel het een en ander bijgedragen aan de literatuurgeschiedenis, maar dat gebeurt marginaal en/of ondergronds, in polemisch werk zoals bij Richard Millet of in poëzie die niemand leest – omdat zij niet in de mode is – maar die toch draagster blijft van ware letterkunde, wellicht uiteindelijk haar overleving…
Jeroen Brouwers kwam ooit met zijn pamflet De nieuwe Revisor (in Hamerstukken, Atlas, 2010; oorspronkelijk een aparte aflevering van TIRADE uit 1979) in opstand tegen de debilisering en de infantilisering van de letteren hier in den lande, en dat heeft ook wel enige decennia zijn vruchten afgeworpen, te beginnen met het Nobelprijswaardige Rituelen van Cees Nooteboom uit 1980, later gevolgd door meesterwerken van Marcel Möring, Kader Abdolah en Jeroen Brouwers zelf.
Nu echter is de zaak weer aan het verworden tot een zielloze, anti-elitaire, narcistische, op entertainment gerichte, politiek correcte, eendimensionale, door koopmansgeest en media gestuurde kermis der ijdelheid waarin zeggingskracht en stijl het nakijken hebben. Het wordt dan ook hoog tijd voor een tegenstroom, een nieuwe inspanning om orde op zaken te stellen.
Zelf doe ik daartoe een bescheiden poging in een komend najaar te verschijnen roman, waarvoor ik inspiratie putte uit een aantal opvattingen van Richard Millet, met dien verstande dat voor mij de samenhang tussen religie en literatuur minder nauw is dan voor hem. Wel zie ik mystiek en transcendentie als belangrijke voorwaarden voor diepgang en gelaagdheid in literaire teksten, maar dat heeft bij mij meer te maken met poëzie en fantasie dan met een godsbegrip.
Wie meer van Richard Millet wil weten verwijs ik naar zijn eigen website en zijn wikipagina.
Hier volgen enige kernen uit zijn recente traktaat Déchristianisation de la littérature (Éd. Léo Scheer, 2018).

Johannes dicteert zijn Openbaring op Patmos…

In zijn inleiding geeft Millet aan dat de idee ‘God is dood’ (Nietzsche) hand in hand gaat het verval van onze cultuur in het algemeen en de literatuur in het bijzonder. Hij plaatst kritische noten bij het postmodernisme en het postpostmodernisme. In zekere zin bindt hij de strijd aan met wat hij noemt het ‘horizontale’ (lees: oppervlakkigheid; zielloosheid).

Vervolgens werpt hij het vraagstuk op van het ‘Naderhand’. Hebben we na de dood van God het tijdperk van het ‘gouden kalf’ van goedkoop vermaak (met name) in de literatuur betreden? Hij bekritiseert in het verlengde hiervan de breuk met de klassieke oudheid. Bevestigt ten slotte dat de dominantie én de neergang van de hedendaagse roman gepaard gaan met de ontkerstening van de westerse wereld.

Ook lanceert hij een aanval op de journalistieke kant (voorspeld door Nietzsche) van de huidige literaire productie en stelt de ‘ontbinding’ van de taal aan de kaak.

Geen malse kritiek verder op een aantal hedendaagse schrijvers (onder wie Patrick Modiano!), door Millet neergezet als een soort popartiesten die ‘schlagers’ produceren. Daarnaast breekt hij een lans voor poëzie als ‘daad van geloof’, maar verwerpt tegelijkertijd het spel dat er in het huidige tijdsgewricht mee wordt gespeeld.

Dan komt nog de vraag op over de zin van het schrijven na Auschwitz met daaraan gekoppeld kritiek op een aantal culturele en literaire uitingen van het ‘Naderhand’, zoals de naoorlogse experimentele literatuur en het structuralisme. Millet sluit deze observatie af met de ‘demon’ van goedkoop vermaak, het eindeloos vergoelijken van de erfzonde en ‘auto-absolutie’ (= zelfvergeving).

Een belangrijke stelling van Millet luidt dat geloof in de literatuur niet los is te zien van geloof in God [en op dat punt gaan onze wegen enigszins uiteen, PG].

Daarna verwijst hij naar de Openbaring van Johannes, inzake het ‘boek des levens’ en een goddelijk eindoordeel over de boeken/ werken die men heeft geschreven.

Schrijven als het dragen van de zonden van de wereld, zonder deze te vergeven, soms zelfs door zelf nog meer te zondigen.

Reflecties op de dood van de ‘Auteur’. Veel inwisselbare schrijvers, uitgeverijen en schrijversworkshops waarin en waardoor het wezen van het ware schrijverschap (eenzaamheid) om zeep wordt geholpen of als verdacht wordt beschouwd.

Hel en Vagevuur zijn in de optiek van de schrijver geen beeldspraak meer voor de onvergankelijkheid van boeken, o.m. in bibliotheken, maar vormen nu het beeld van een op seks beluste literatuur die ten onder gaat aan ‘angstdempers en geheugenverlies’ (uiteraard ook metaforen).

Een literatuur (vandaag de dag) die vergeet dat zij uit taal bestaat…

De roman benoemt Millet als een plaag die alle andere literaire genres heeft weggevaagd en nu alleenheerser is over de ‘woestijnen’ van de atheïstische humanist. ‘Cultuur’ (let op de aanhalingstekens bij Millet!) als de ‘georganiseerde uittocht ‘uit het Christendom.

Deze opvatting wordt voorts bekrachtigd door wat Millet beschouwt als de ‘nederlaag van de Bijbel’ veroorzaakt door een wereldwijde epidemie van ‘romaneske kankeruitzaaiingen’, te weten: ‘tolerante (lees: halfzachte) evangeliën en narcistische, hedonistische, van moraal gespeende epistels’.

Millet positioneert zich op zeker moment expliciet als katholiek (lees: christen), reden waarom hij verguisd wordt in Frankrijk [is inderdaad het geval]. Satan zet de vijand aan tot het heruitvinden van de wereld in de ‘slijtage van de leugen en de verdraaiing’.

Citaat even voor het einde van het boek: ‘De mensheid is verliefd op zichzelf als op  een post-diluviaans gouden kalf.’

Een laatste citaat: ‘Alles wat ik zeg over de literatuur is op een bepaalde manier slechts een metafoor voor de huidige wereld waarin de literatuur dood is, want er is geen mens meer in het blikveld van God.’

PG

8 juni 2018 na Chr.

Related Images: