Meer over Marseille…

Bij deze een veelbetekenend hoofdstuk uit Verbrande schepen, voorgepubliceerd in Boterdiep 117, het eenmalige literaire tijdschrift van uitgeverij Passage (nazomer 2011).

OP ZOEK NAAR CARDOZO

Nee, hij heeft me niet voor de gek gehouden, die nep-Cardozo met zijn schipperspet en zijn gelooide huid. Ik zie zijn boot liggen bij de steiger waar ik hem gisteravond vergeefs gezocht heb. Knipogend tegen de wilde Havana tussen zijn lippen staat hij zijn kajuitje af te schuren. Hij heeft me gezien en steekt zijn vrije hand naar me op. Wat zou hij uitgespookt hebben? Ik houd het op een nachtelijk handeltje buiten de haven.

Le Vieux Port
Le Vieux Port

De boot schommelt als ik erin stap. In de kajuit verruilt hij zijn schuurgerei voor een thermoskan met twee stenen mokken. Zwijgend drinken we zwarte koffie. Met kleine slokjes probeer ik de schade binnenin me zoveel mogelijk te beperken. De morfine is uitgewerkt. Hij zwijgt. Ik zie hem alleen wat knikken, om zich heen kijken. Niet iemand om met vragen te bestoken. Hij komt zelf wel met wat hij wil zeggen. Ik schat hem ouder dan mezelf, zo tussen de vijfenzestig en de zeventig. Ik kan er ook naast zitten. Het is bijna niet te zeggen door dat roodbruine, grijsbestoppelde gezicht. Waarschijnlijk altijd in gevecht met zon en zeewind.
De schaduw hier geurt naar vis, verf en water. In de verte gromt de Canebière, één groot, pulserend gat vol leven en verkeer.
Hij schuift zijn pet naar achteren, zet zijn kroes op de rand naast hem en knikt. ‘Dus jij zoekt… mon ami Cardozo.’
‘Oui.’
‘Moeilijk.’
‘Hoezo?’
‘Moeilijk te bereiken. Je hebt vast al gemerkt dat hij zijn mobiel nooit opneemt.’
‘Ik heb hem inderdaad een paar keer ge-sms’t en gebeld en niets gehoord, maar zijn boot ligt hier toch regelmatig.’
‘Onregelmatig.’
‘O?’
Hij slaakt een vermoeide zucht en kijkt me doordringend aan. ‘Wat moet je eigenlijk van hem?’
‘Hij was ooit mijn psychiater. Ik zou hem graag nog eens spreken.’
‘Psychiater…?’
Een diepe frons verkreukelt zijn voorhoofd. Het verschil tussen wat Cardozo tegenwoordig is en wat hij ooit was, blijft krankzinnig.
‘Un psy…?’ zegt hij dan. ‘En dáárvoor kom je helemaal naar Marseille?’
Heel kort vertel ik van vroeger, onze gesprekken, Lily, de dood van Lily. Wat ze allebei voor mij betekend hebben. Met een knikje maakt hij een eind aan mijn verhaal. ‘D’accord. Je geloofsbrieven zijn in orde, mon grand.’
‘Merci.’
‘Bedank me niet te vroeg, want we zijn er nog niet. Hij… Cardozo is vaker buiten de haven dan hier. Je weet dat hij af en toe met een groepje langs de Calanques vaart, maar dat is niet het enige.’
‘Wat doet hij dan nog meer?’
‘O, van alles. Hij zet mensen over naar Corsica. Haalt weer anderen uit Noord-Afrika. Hoe minder je ervan weet, hoe beter het met je gaat.’
Bij die laatste opmerking trekt hij veelbetekenend aan het vel onder zijn linkeroog.
Ik vraag me af hoe Cardozo dat allemaal organiseert met een telefoon die hij nooit beantwoordt, maar hij zal wel filteren wat er binnenkomt en hij zit vermoedelijk niet te wachten op spoken zoals ik. Langzaamaan begin ik te beseffen dat hij heel wat moeilijker op te sporen is dan ik dacht – hoe dicht ik nu ook bij hem in de buurt ben.
‘Tja, een mens moet toch leven,’ zegt de man terwijl hij me de thermoskan voorhoudt. Ik bedank, waarop hij zichzelf bijschenkt. ‘Weet je, als je geduld hebt, dan zie je hem tussen nu en een dag of veertien binnenvaren. Hij kan eindeloos alleen zijn maar heeft af en toe wel behoefte aan gezelschap.’
Gezelschap. Dat komt me bekend voor. Lily. Havens West.
‘Kennen jullie elkaar goed?’
‘Wat is kennen? Hij kwam hier twee jaar geleden voor het eerst en ik dacht meteen: die vent die deugt. Zal hij ook van mij gedacht hebben. Want we deden al vrij snel van alles samen.’
‘O ja? Wat deden jullie zoal?’
‘O, kleine dingetjes, onderhoud van boten en zo…’
Ik vraag niet door. Een mens moet niet alle geheimen van deze oude haven willen kennen. Het leven is hier als diep, smerig, troebel, donker, stinkend water, en dat moet je accepteren. Twee jaar geleden dus voor het eerst hier. Daarvoor alleen mist.
‘Hoe lang ben je van plan hier te blijven?’
Die vraag kan ik onmogelijk beantwoorden. Totdat ik Cardozo gevonden heb, zou ik kunnen zeggen, maar ik weet niet of ik dat haal. Ik geef mezelf geen veertien dagen meer. In ieder geval besluit ik de man niet lastig te vallen met mijn maagkanker en zeg: ‘Nog een kleine week.’
Hij denkt even na, schudt dan zijn hoofd. ‘Da’s te kort. Weet je wat? Ik heb een voorstel. Hij heeft een vaste kreek waar hij vaak ligt, met een beetje mazzel is hij daar nu ook. Als je me, laten we zeggen, een euro of driehonderd geeft, dan gooi ik binnen een minuut de boel hier los en dan gaan we hem zoeken.’
‘Geen probleem.’
‘Ik ben geen geldwolf hoor maar ik leef nu eenmaal van dit soort dingen.’
Wijdopen ogen, verontschuldigende scheve grijns.
‘Begrijp ik heel goed, maar nogmaals: geen probleem.’
‘Mooi. On y va?’
Ik aarzel een tel, waarna ik – zonder in details te treden – vertel dat ik nogal last heb van mijn maag.
‘Zeeziek?’
‘Nee. Gewoon pijn, misselijk.’
‘O, buikgriep, gastro. Nou, als het misgaat, dan heb ik wel een plastic zak voor je of we gaan terug. D’accord?’
‘D’accord. Ik ken je naam trouwens helemaal niet.’
‘Michel.’

Het bootje voelt als een nietige notendop wanneer we de oostelijke rede van Marseille achter ons laten. Het springt over de golven met harde klappen, die de motor overstemmen. Er komt een harde wind van opzij. Het leek me het beste op de bodem te gaan zitten, waar ik me wat raar voel in mijn lichte zomerkostuum, met mijn mocassins aan mijn voeten. Ik vraag me af of ik me zorgen moet maken, op dit iele schuitje. Maar Michel staat ontspannen met de stomp van zijn sigaar in een mondhoek aan het roer. Dus het zal wel goed zijn. Mijn maag houdt zich verder gedeisd. Af en toe wijst hij iets aan. Vuurtoren. Chateau d’If, de Franse Alcatraz-gevangenis. Hij noemt het beroemde boek van Alexandre Dumas, waarin het kasteel vereeuwigd wordt. Het verhaal van de graaf van Monte Cristo, ook zo’n man met allerlei verschillende levens in één. Je kunt horen dat Michel vaker de rol van gids speelt, en ik speel de rol van toehoorder graag en belangstellend mee. Even vakantie van de wervelingen in mijn hoofd.
Boven het land dat we nu snel achter ons laten is de lucht heiig, maar vóór ons is alles van azuur. Af en toe raak ik verblind door de schittering over de golven, vooral voorbij het Château d’If, als we al een eind de zee op zijn gevaren, zie ik overwegend zwarte vormen.
We passeren een lange golfbreker en varen schuin terug naar de kust waar we in rustig, bijna rimpelloos water verder glijden.

de oostelijke rede
De oostelijke rede…

Dan, na een grauwe muur van rots, de eerste kreekjes, een kleine haven met een restaurant, een inham met een onwaarschijnlijk helder blauwgroen oppervlak en een doodstil strand met een paar omgekeerde sloepen.
‘Ik had gehoopt hem hier al te vinden,’ zegt Michel terwijl hij zijn peuk met een zwaai in het water gooit. ‘Maar hij heeft nog meer van dit soort haventjes.’
We varen verder langs andere kreken, omgeven door onduidelijke gebouwtjes. Michel vertelt dat sommige plekken voor auto’s niet zijn te bereiken en bevoorraad worden door intelligente pakezels die de weg kennen en hun vracht op eigen houtje, zonder begeleider, komen brengen. Konden ze maar praten, zeg ik bij mezelf. Die dieren weten vast meer.
‘Heeft Cardozo het wel eens over mij gehad?’
‘Wat is je naam?’
‘Kramer. Tijl Kramer.’
Ik probeer het Frans te laten klinken.
‘Til Cramèr…? Nee, zegt me zo niks. Hij praat trouwens weinig over vroeger. Hij vindt dat je in het hier en nu moet leven. Ik ook.’
Dat laatste komt er korzelig uit, bijna als een poging het gesprek af te kappen. Ik twijfel of ik moet doorvragen. Zweet prikt op mijn rug. Een groepje kanovaarders komt ons aan bakboordzijde tegemoet. Poppetjes in speelgoedbootjes tegen het groengrijze vlak van de Calanques. Ze zwaaien, roepen. Michel groet met een afgemeten knikje terug. Ik steek mijn hand op.
‘Dus hij heeft ook nooit veel gezegd over zijn ex-vrouw Lily?’
Michel haalt zijn schouders op, met een gezicht van: wat zei ik nou net. We gaan het open water weer op naar een volgende Calanque. Hard slaat de boot op de golven. We stuiteren voorwaarts. Michel stelt voor door te varen tot de haven van Cassis en dan maar terug te gaan. De volgende keer kunnen we voorbij de westelijke rede gaan zoeken, hoewel Cardozo daar beduidend minder vaak komt dan aan de oostkant. Een enkele keer vaart hij door tot aan de rede van Narbonne, maar als hij dat twee keer per halfjaar doet, is dat al veel. Michels toon is minder bars dan net en biedt me weer hoop.
‘Dus je wist ook niet dat Lily, zijn ex-vrouw dus, levend op haar boot verbrand is?’
Hij geeft niet meteen antwoord maar steekt een nieuwe sigaar op. De blik waarmee hij me dan aankijkt is heel diep en blauw. ‘Nee, en voordat jij er daarnet mee op de proppen kwam, wist ik niet eens dat hij getrouwd was geweest. Het is wel aan hem te merken dat hij van alles heeft meegemaakt. Dat zie je meteen. Is van zijn gezicht te lezen. Nee, vriend Cardozo is bepaald geen onbeschreven blad en ook zeker geen koorknaap. Wanneer is die ex van hem overleden?’
‘Begin deze maand.’
‘Merde!’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Nou, een week of drie terug moest ‘ie halsoverkop even naar Nederland, en daarna hier… Jongen, hij was volkomen gesloopt. Je moest hem ook een paar dagen niet aan z’n kop zeuren. Nu gaat het wel weer, geloof ik. Hij heeft het er verder met geen woord over gehad. Maar ja, praten doe je toch al weinig als je leeft zoals wij, van wat havens je toewerpen. Je hebt zo je gedachten en je herinneringen, dingen waar je liever nooit meer aan zou denken, laat staan dat je erover praat. Die luxe kan je je niet permitteren. Je moet een doener zijn, overleven. Als er ergens een pensioentje op je wacht of je kan lekker rentenieren van een erfenisje, dan kan je rustig je tijd verlullen. Welnu, dat is bij hem niet het geval en bij mij al helemaal niet.’
Hij is goed op dreef, maar er komt zo’n hevige pijn in mijn maag opzetten dat luisteren me steeds meer moeite kost. We glijden een inham in waaromheen wat okerkleurige huisjes staan. Er liggen twee catamarans en een paar motorbootjes half op het strand. Er wordt gepicknickt, kinderen zwemmen, spatten elkaar nat bij de waterlijn.
Een vader in een bermuda maakt van zijn handen een toeter en roept iets onverstaanbaars naar Michel die iets even onverstaanbaars terugroept.
‘Hier ligt hij ook wel eens,’ zegt hij als hij de boot weer omdraait, ‘maar vandaag dus niet.’
‘Kan het zijn,’ vraag ik met een vuist in mijn maag gedrukt, ‘dat hij naar Corsica is of naar Noord-Afrika?’
‘Nee,’ antwoordt Michel nors. ‘Dan zou ik het wel weten. Daar zitten we samen in.’
Het roept een even vaag als verontrustend beeld op van hun gezamenlijke activiteiten, maar wat kan het me ook schelen. Hij moet hier ergens in de buurt zijn. Hij bestaat nog. Met wat geluk zitten we zo meteen te praten, over Lily, over wat hem hiernaartoe gedreven heeft en over onze gesprekken in een vorig leven – als hij wil, tenminste.

les calanques
Les Calanques…

We varen door het baaitje van Port-Miou waar volgens Michel een ondergrondse rivier langsloopt, door een grottenstelsel dat in de oorlog door het verzet gebruikt werd. Cardozo brengt er van tijd tot tijd buitenlandse duikers of speleologen heen.
‘Als onze vriend daarbinnen zit, dan vinden we hem niet,’ mompelt Michel. ‘Maar dat lijkt me sterk.’
Na Port-Miou, de haven van Cassis waar Cardozo al evenmin ligt. Dat ziet Michel in een oogopslag. Hij vloekt en gooit het roer om. Mijn blik blijft haken aan de masten en de huizen rondom de van de hitte trillende baai, strijkt over het half groene, half grauwe land, de rotsen, vijgen en dennen erachter en zakt dan naar het water dat zich voor ons weer ontvouwt, als een gigantische beddensprei van blauwe zijde, precies waar ik behoefte aan heb, een reusachtig bed, om in weg te zinken.
Michel bijt verbeten in zijn sigaar. Ik weet niet wat er in hem omgaat, wat hem drijft, misschien wel helemaal niets, maar het is zeker dat dit zijn eer te na is. Met mijn vuist blijf ik pogingen doen de pijn weg te drukken, wat maar half lukt. Ik duw de scheuten, dolkstoten en messteken omhoog, naar mijn gezicht, waarvan ik voel dat het ivoorwit moet zijn, veranderd in een verwrongen masker.
‘Toch zeeziek, of niet?’ zegt Michel.
‘Nee,’ kreun ik.
‘Gastro dan. Ook niet fijn.’
‘Wat je zegt.’
‘Nou ja, we zijn zo terug. De westelijke rede doen we morgen wel want ik wil weer aan het werk en verder heb ik een afspraak vanmiddag.’
Bij het binnenvaren van de oude haven zie ik de gouden Maria op haar bergtop verrijzen.

notre dame de la garde
Notre Dame de la Garde…

Over een paar minuten kan ik vanuit mijn hotelkamer naar haar zwaaien en me dan rustig achterover op bed laten vallen.
We spreken af morgen tegen zonsondergang nog een keer uit te varen, langs de andere kant. Als we Cardozo niet vinden, zegt Michel, dan kan ik in ieder geval wat mooie foto’s maken van het licht. Ik bedank hem hartelijk. Daar is het me niet om begonnen, om plaatjes van de avondgloed boven de Middellandse Zee.
Hij haalt zijn schouders op en maakt met zijn alweer bijna opgebrande peuk tussen zijn tanden de boot opnieuw aan de steiger vast. Wanneer ik hem vraag of hij zijn driehonderd euro nu of morgenavond wil, maakt hij een afwerend gebaar. Ach nee, hij wil er ook eigenlijk geen geld voor hebben, no cure no pay, en de vrienden van Cardozo zijn zijn vrienden. Een doos sigaren of anders een litertje Ricard is ook goed, maar evenmin een verplichting.
Nadat we handen hebben geschud stap ik wat onvast over de vlonder naar de wal. Daar zie ik dat Michel het schuren met grote toewijding hervat heeft, nu op zijn knieën op de voorplecht. Hij is me al vergeten, ziet mij niet. Hij gaat volledig in zijn werk op.

Related Images:

Eén antwoord op “Meer over Marseille…”

  1. een half jaar geleden heb ik de oproep geplaatst.
    de bedoeling is niet dat mijn vrouw en ik speciaal alleen heen en weer rijden voor rudi maar we willen wel eens naar Marseille met vakantie en ik zou het dan wel leuk vinden hem de hand te schudden. verder slapen we dan natuurlijk op ons eigen stekje en we willen helemaal niet tot last zijn.
    het contact was plotseling afgebroken ,ik dacht in het jaar 2000 of zo of wat later en ik kan mij nog herinneren dat wij wat emails uitgewisseld hebben en dat rudi ijverig met franse les bezig was.(frans valt uiteindelijk ook al ben je er lang mee bezig lang niet mee. misschien kunnen we nog wat oude herinneringen ophalen.etc
    hart.groet
    wouter stomp

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *