Een appetizer voor de Nederlandse Modiano-lezer
(eerder verschenen in BZZLLTIN 263, februari 1999, met bijgaande foto’s van Harry Pierik, en in 2015 in het cadeauboekje Patrick Modiano van uitgeverij Querido)
De Franse schrijver Patrick Modiano heeft op zijn zachtst gezegd ‘iets’ met Parijs. Het is de natuurlijke omgeving van zijn personages en veel van zijn titels verwijzen direct (La Place de l’Étoile, Les Boulevards de ceinture) of indirect (Quartier perdu) naar locaties in de Franse hoofdstad. Zelfs als het verhaal zich in eerste instantie elders afspeelt (Nice in Dimanches d’août, Tanger in Vestiaire de l’enfance), dan zal in tweede instantie de herinnering van de hoofdpersoon hem altijd weer terugvoeren naar Parijs, en wel de stad zoals zij was in de jaren zestig of ten tijde van de Duitse bezetting.
Modiano is zelf Parijzenaar. Hij werd in 1945 geboren in de voorstad Boulogne Billancourt en bracht een groot deel van zijn jeugd door aan de quai de Conti met uitzicht op de ‘Rive droite, de rechteroever van de Seine. Na een lang verblijf in het 17e arrondissement is hij teruggekeerd naar ‘het dorp van zijn jeugd’, waar hij woont in een fraai gelegen appartement, vlakbij de tuinen van het Luxembourg en de Franse Senaat.
Moet je nu als Modiano-lezer een grondige kennis hebben van het Parijse stratenplan? Dat helpt ongetwijfeld, want het prikkelt de verbeelding, maar strikt noodzakelijk is het niet.
Om Kafka te waarderen hoeft ook de plattegrond van Praag niet tot je parate kennis te behoren. Het Praag van Kafka, het Parijs van Modiano zijn in de eerste plaats doolhoven, een metaforische wirwar van straten en pleinen, waar men zich tegelijk opgesloten en buitengesloten voelt. Iedere zoektocht verandert er in een vruchteloze dwaaltocht; angst en eenzaamheid gaan er hand in hand. Het zijn in zichzelf besloten, nachtmerrieachtige werelden. Ontsnappen is onmogelijk. Tegelijkertijd wekt Modiano met al zijn straatnamen en andere topografische aanduidingen zo’n realistische suggestie dat je hem bijna op de voet kunt volgen met het ‘Paris par arrondissement’ in de hand. De facto zet hij hele wandelingen uit, waarin je als lezer zonder al te veel moeite kunt meelopen. Daarbij maakt hij in zijn beschrijvingen gebruik van zeer geringe middelen: een park, een café, een metroviaduct. Heel vaak beperkt hij zich tot de vermelding van de plek, terwijl de evocatie ervan voor veel lezers toch optimaal blijft, en niemand de indruk krijgt dat de schrijver zich er stilistisch van afmaakt. Hoe hij dat steeds weer voor elkaar krijgt, is een haast niet te ontrafelen geheim. Ik denk dat iedere willekeurige lezer met een bescheiden kennis van Parijs zich al snel iets kan voorstellen bij bepaalde namen, zeker wanneer hij niet wordt gehinderd door de karrenvrachten aan details waarin het negentiende-eeuwse realisme excelleerde.
Ondanks de genoemde realistische suggestie blijft het Parijs van Modiano niettemin vooral een verdichte, om niet te zeggen: gedroomde stad. Het is er stil, vaak schemerig ook. Boomgeruis overstemt in veel gevallen het verkeer. Voorbijgangers zijn niet meer dan schimmen, net als de meeste hoofdpersonen. Ze bestaan nauwelijks. Daar lijden ze uiteraard onder, waar tegenover staat dat hun anonieme ijlheid een vorm van veiligheid in zich draagt, bescherming tegen de gevaren die hen onveranderlijk bedreigen. En in die permanente sensatie van bedreiging en gevaar schuilt het hele complex van betekenissen eigen aan de stad zoals verdicht door Modiano.
EEN BETEKENISVOL LABYRINT
Om het stadsplan van deze schrijver goed te kunnen doorgronden is het zinvol een aantal locaties samen met hun specifieke betekenis onder de loep te nemen. De titel van zijn eerste boek, La Place de l’Étoile, verwijst naar het plein rondom de Arc de Triomphe (de tegenwoordige place Charles-de-Gaulle), maar ook en vooral naar de joods achtergrond van de auteur. Zijn vader Albert Modiano kon in het Parijs van de bezettingsjaren alleen overleven door valse papieren, zwarte handel en louche contacten.
Om verscheidene redenen nu komt de herinnering daaraan in vrijwel ieder boek van Modiano terug. Allereerst ziet hij zichzelf als het product van juist die periode. Verder heeft hij met zijn vader altijd een gecompliceerde verhouding gehad. Hij kende de man nauwelijks, maar voelde zich tegelijk bedreigd en afgewezen door hem. Daarbij is er sprake van een alleszins opmerkelijke loyaliteit ten opzichte van wat de joden in het algemeen en zijn vader in het bijzonder is aangedaan. In veel boeken bijvoorbeeld vertoont de hoofdfiguur hetzelfde (criminele) gedrag als zijn vader, geeft zich af met ongure individuen en leeft van diefstal dan wel onduidelijke handeltjes. Meestal gaat hij daarmee door, totdat hij net als de jonge Modiano in de jaren zestig het schrijven ontdekt als middel van bestaan en zingeving.
Terug naar La Place de l’Étoile, ‘De plaats van de ster’. De geschiedenis leert ons dat de omliggende buurten (het 8e en het 16e arrondissement) tijdens de Duitse bezetting haarden van zwarte handel en broeinesten van collaboratie waren. Zo zat op nummer 93 van de rue Lauriston – in Frankrijk even berucht als de Euterpestraat in Amsterdam – het hoofdkantoor van de Parijse Gestapo. Die wetenschap besmet feitelijk de hele rechteroever van de Seine in het werk van Modiano. Het is het gebied waar mensen als zijn vader opereerden én gevaar liepen. Bovendien is het stervormige van het plein zoals benadrukt door Modiano een niet mis te verstane accentuering van het begrip Jodenvervolging, martelingen en deportaties. Alles werd daar geregeld.
Overigens is de naar het stervormige plein oplopende Champs-Élysées niet de imposante winkelboulevard met zijn toeristendrommen die iedereen meteen voor zich ziet, maar, zoals Modiano in Fleurs de ruine (1991) beschrijft, een moerasachtige ‘vijver’ waarin pijnlijke herinneringen laagsgewijs liggen te rotten. Juist daar werd zijn vader op een avond in 1943 door de Franse politie ingerekend. (Gelukkig wist hij vrij snel weer te ontsnappen door, gebruik makend van een moment van onoplettendheid bij de tegenpartij, uit de overvalwagen te springen en zich niet meer te laten zien. Van deze ontsnapping bestaan overigens verscheidene versies; in sommige boeken laat de schrijver haar plaatsvinden in een trappenhuis waar het licht even dooft.)
Toch is ook de ‘Rive gauche’, de linkeroever van de Seine, niet onschuldig, al was het alleen maar omdat in het appartement aan de quai Conti, Modiano’s ouderlijke woning, de joodse collaborateur Maurice Sachs heeft gewoond. Daarnaast kent ook de linkeroever een aantal locaties – waaronder de ‘Santé’-gevangenis en het wielerstadion ‘Vél d’hiv’, dat fungeerde als Parijse voorpost van Auschwitz – volledig doordrenkt met oorlogstrauma’s, jodenvervolging en louche praktijken.
Opvallend aan de linkeroever is verder dat daar in de boeken van Modiano de geschiedenis in historische zin en zijn persoonlijke geschiedenis samenvallen. Het is het Saint-Germain-des-Prés van zijn kinderjaren en zijn puberteit. Hij beschrijft het als een buurt van kloosters en van scholen waar hij zich destijds opgesloten voelde. Daar beleeft hij de trieste jaren na het overlijden van zijn jongere broer Rudy in 1957. Daar gaan zijn ouders definitief uit elkaar. Daar ook probeert zijn vader zich tot twee maal toe van hem te ontdoen: de eerste keer door hem vanwege vermeende huisvredebreuk bij de politie aan te geven, de tweede keer door een (mislukte) poging hem in militaire dienst te krijgen.
De linkeroever is bij Modiano zo bezwangerd met al dit pijnlijks dat de oversteek naar de rechteroever waar zoals gezegd de hele zwaar beladen geschiedenis van de vaderfiguur ligt opgeslagen – in voorkomende gevallen zelfs ervaren wordt als een opluchting. De rechteroever staat voor oorlog en bezetting, de linkeroever voor de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig, met alle angsten en onzekerheden die Modiano’s hoofdfiguren in die periode kennen (en die hoe dan ook een benauwende overeenkomst vertonen met de bezettingstijd).
Er kan evenwel ook sprake zijn van een breder historisch (en metaforisch) verband, dat beide Seine-oevers overstijgt. Daarin gaat het niet alleen om de oorlog of de puberteit van de auteur en zijn vertellers. Zo verwijst ondanks een nogal ‘realistische’ situatieschets het kleine Russische kerkje in De straat van de donkere winkels naar het verdriet van Russische ballingen, na de oktoberrevolutie van 1917 naar Parijs gevlucht en versterkt zo een meer universele sfeer van ontworteling en statenloosheid. Kortom, het Parijs van Modiano is een labyrint van historische en persoonlijke betekenissen.
ONTSNAPPEN AAN HET HEDEN
Wat een extra poëtische dimensie geeft aan het Parijs van Modiano, is dat er veel niet klopt. Zo heet het dichtgemetselde ‘hôtel de l’Avenir’ (van de toekomst) in Fleurs de ruine in werkelijkheid ‘hôtel du Progrès’- en het was, toen ik er eens een kijkje ging nemen, niet dichtgemetseld of zelfs maar in verval. Ook namen van cafés worden veranderd of door elkaar gehusseld. Dit is op zich niet opzienbarend, maar Modiano gaat nog verder, door bijvoorbeeld in De straat van de donkere winkels een 10 bis rue Cambacérès in het leven te roepen, op een plek waar in de straat zelf alleen maar een regenpijp langs de voorgevel loopt. Veel Parijse muren beschikken daarbij over bovennatuurlijke krachten. In Fleurs de ruine verdwijnt een zonderlinge markies tijdens een regenbui in een muur, en in Dora Bruder is in een oude gevangenismuur nog de ‘nagalm’te horen van bezettingstijd en jodenvervolging.
Verder blijkt men in bepaalde gevallen niet te zijn waar men is. Zo verandert in Aardige jongens het metrostation Passy in het eindpunt van een kabelbaan en de buurt in een ‘zone’ die doet denken aan Monte-Carlo. Metrostations hebben overigens vaker bijzondere eigenschappen, zoals de halte Corvisart in de roman Uit verre vergetelheid/ Du plus loin de l’oubli (1996), dat de mogelijkheid biedt via een bres in de tijd te ontsnappen aan het heden, uiteraard om alles terug te winnen wat vergeten of verloren is.
STAD OP PAPIER
Een van de fraaiste voorbeelden van poëtische topografie zoals toegepast door Modiano treffen we in de novelle Hondelente/ Chien de printemps (1993). Daarin begeeft de verteller zich zelfs in mythische of mythologische sferen. Het verhaal wordt gepresenteerd als de – naar alle waarschijnlijkheid denkbeeldige – biografie van de veertigjarige fotograaf Francis Jansen. Deze gaat zeer gebukt onder de dood van twee dierbaren: zijn vriendin Colette Laurent, en zijn vriend en leermeester, de wereldberoemde oorlogsfotograaf Robert Capa (1913-1954). Voor Jansen ligt het doel van fotograferen in het zoeken naar en vastleggen van ‘stilte’. Aan het einde van het boek is hij naar Mexico vertrokken, maar je kunt je afvragen of hij niet eenvoudigweg is opgegaan in het kerkhof van Montparnasse, pal tegenover zijn huis. Het thema ‘dood’ wordt in Hondelente in sterke mate gevoed door het mythische en daardoor zeer betekenisvolle karakter van het veertiende arrondissement. De gebeurtenissen spelen zich goeddeels af in de rue Froidevaux (wat naar koud vlees verwijst), rondom het al genoemde kerkhof, met ook nog eens de ingang van de Parijse catacomben op het nabijgelegen place Denfert-Rochereau.
Ook het plein voor het Panthéon, laatste rustplaats voor talrijke historische figuren, ligt er op een avond zeer luguber bij in het maanlicht.
De naam Montparnasse, zoals het veertiende arrondissement heet, is in dit verband evenmin gespeend van belang. Apollo en de muzen wonen immers op de ‘Parnassos’, waar voor Orpheus de inspiratie vandaan komt om Eurydice terug te gaan halen uit de dood. En dat is precies waar het om draait in dit verhaal: de verteller is op zoek naar zijn verdwenen vriend Jansen, Jansen zelf blijft zoeken naar zijn overleden vrienden (is zelfs bereid hen door een spiritiste op te laten wekken), en mimespeler Gil zet alles op alles om zijn geliefde Nicole uit de onderwereld van Jansen te ‘redden’.
Gil is overigens een opmerkelijke verschij-ning. Hij is altijd in het zwart gekleed, duikt op in de straat die het kerkhof ‘doorsnijdt’ en verdwijnt dan weer in de buurt van de Catacombes. Alsof hij in zijn wanhopig zoeken naar Nicole voortdurend zwerft door de twee necropolen – het schimmenrijk – waarop Montparnasse is gebouwd.
Wie de rue Froidevaux bezoekt, zal weinig bijzonders opmerken: huurkazernes, over honderden meters, tussen de place Denfert-Rochereau en de avenue du Maine. Aan de overkant, de lange grauwe muur van de begraafplaats.
Toch typeert dit het Parijs van Modiano. Naast een paar bezienswaardig-heden die iedereen kent, heeft hij een uitgesproken voorkeur voor stille buurten en achterafstraatjes. Alleen hij kan zich dat veroorloven, want als geen ander verstaat hij de kunst van het ‘poëtiseren’ of het verdichten van topografische gegevens.
PG
Naschrift 2013
In zijn laatste boeken – In het café van de verloren jeugd/ Dans le café de la jeunesse perdue (2007), De horizon/ L’horizon (2010) en Het gras van de nacht/ L’herbe des nuits (2012) – krijgt het Parijs van Modiano er nog een dimensie bij. Niet alleen zien we meer ‘bressen in de tijd’, een gegeven waar de schrijver met name in zijn laatste roman fors op inzet – maar de Franse hoofdstad blijkt nu zelfs een volledig eigen kosmologie te hebben, bestaande uit ‘zwarte gaten’, ‘donkere materie’ en ‘neutrale zones’.
Zo wordt in De horizon het beeld gebruikt van ‘plooien in de tijd’. Feitelijk gaat het om een ruimte-tijd waarin het verleden met alle bijbehorende, inmiddels verdwenen personages, ligt opgeslagen. Blijvend opgeslagen en toch op een subtiele manier voelbaar voor de hoofdpersoon die vanuit het heden contact met die andere, kosmologische dimensie probeert te maken.
Daar slaagt hij steeds net niet in, zodat met ieder nieuw boek weer een vergelijkbare zoektocht wordt aangevangen. Je zou kunnen zeggen dat het Parijse doolhof van Modiano er in die zin nog wat gangen dan wel schachten heeft bij gekregen.
Ook ik ben een Modiano-aficionado. Vrijwel al zijn literaire proza gelezen, verscheidene romans reeds voor de tweede keer. Al het werk in het Frans. Homme à la tête de bouledogue klinkt nu eenmaal beter dan de man met het hoofd van een buldog. Bovendien, de grootste charme van Modiano is zijn stijl, sa petite musique. Die stijl heeft overigens een ontwikkeling doorgemaakt. Modiano is wat dat betreft te vergelijken met een clown die naarmate hij beter wordt steeds minder schmink nodig heeft en aan het eind van zijn carrière alleen nog een rode fopneus draagt. Vergelijk de bravoure en het rumoer van zijn debuut La Place de l’Étoile maar es met zijn latere werk dat zoveel gedempter van toon is. (Hij hint daar zelf ook op in Chien de printemps waarin hij, als ik het me juist herinner, zijn werk laat lezen aan de fotograaf en hij, de fotograaf, het te rumoerig vindt.) Is Modiano in La Place de l’Étoile nog vooral bezig met zijn literaire invloeden te verwerken en te eren, denk aan de Proust- en de Célinepastiches, in La Ronde de Nuit trekt hij een heel ander, nogal barok aandoend register open. In een ware tour de force evoceert hij een evenbeeld van zijn vader ten tijde van de bezetting van Parijs in de tweede wereldoorlog. Een zwak karakter met een petite gueule d’enfant de choeur te midden van met de Duitsers collaborerende criminelen van de Rue Lauriston. Ook in het daarop volgende werk, Les Boulevards de ceinture, staat de nog immer in de verdrukking verkerende vaderfiguur centraal – en ook hier is het taalgebruik nog niet zo limpide als het spoedig daarna wordt, als Modiano aan wat ik voor het gemak maar noem zijn liefdesromans begint. Ook iets wat me mateloos fascineert: die steeds maar weer in iets andere gedaante optredende gangsterliefjes tegen wil en dank, heel dikwijls met rood haar of een variatie daarop: une jeune fille aux cheveux châtains, une blonde vénitienne etc. Vaak zijn die meisjes even verweesd als hij, pardon, als de verteller zelf, soms bijna als een vrouwelijk spiegelbeeld, en in een roman als La Petite Bijou kan het bijna niet anders of Modiano heeft veel van zijn eigen jeugdervaringen –en veel van zijn egocentrische moeder – in het boek verwerkt. Al is het verhaal van La Petite Bijou ook weer niet helemaal uit de lucht gegrepen, het geportretteerde meisje is tenminste deels op een historisch persoon gebaseerd. (Een kortere versie, erg mooi en ontroerend, en verteld tegen de achtergrond van de bezetting van Parijs is te vinden in De Si Brave Garçons. ) Heftiger, indringender wordt het wanneer Modiano in Dans la Café de la Jeunesse Perdue zo’n meisje zelfmoord laat plegen, en ditmaal met succes… Je gaat je afvragen, is er zo’n verdoolde jongedame in zijn leven geweest? En dan zijn er nog die vaste bepalingen en typeringen die steeds weer in zijn romans opduiken: une rue en pente douce, un léger accent faubourien, un homme à la tête de bouledogue… En vergeet de garages niet, die steeds weer de kop opsteken… Iemand zou daar eens een inventarisatie van moeten maken. Ik zelf ben te veel een dichter om me aan dergelijk literair wetenschappelijk werk te wijden, maar met zijn dikwijls plotloze, of niet tot een eenduidige ontknoping komende romans, die nochtans veel elementen van un polar bevatten – Modiano is een zelfverklaard liefhebber van Simenon – roept hij zondermeer de detective in mij wakker. Enfin, etc. etc. Op Modiano zoeken in mijn blog levert nog veel andere interessante inzichten op. Gelukkig Nieuwjaar à tous!Ook ik ben een Modiano-aficionado. Vrijwel al zijn literaire proza gelezen, verscheidene romans reeds voor de tweede keer. Al het werk in het Frans. Homme à la tête de bouledogue klinkt nu eenmaal beter dan de man met het hoofd van een buldog. Bovendien, de grootste charme van Modiano is zijn stijl, sa petite musique. Die stijl heeft overigens een ontwikkeling doorgemaakt. Modiano is wat dat betreft te vergelijken met een clown die naarmate hij beter wordt steeds minder schmink nodig heeft en aan het eind van zijn carrière alleen nog een rode fopneus draagt. Vergelijk de bravoure en het rumoer van zijn debuut La Place de l’Étoile maar es met zijn latere werk dat zoveel gedempter van toon is. (Hij hint daar zelf ook op in Chien de printemps waarin hij, als ik het me juist herinner, zijn werk laat lezen aan de fotograaf en hij, de fotograaf, het te rumoerig vindt.) Is Modiano in La Place de l’Étoile nog vooral bezig met zijn literaire invloeden te verwerken en te eren, denk aan de Proust- en de Célinepastiches, in La Ronde de Nuit trekt hij een heel ander, nogal barok aandoend register open. In een ware tour de force evoceert hij een evenbeeld van zijn vader ten tijde van de bezetting van Parijs in de tweede wereldoorlog. Een zwak karakter met een petite gueule d’enfant de choeur te midden van met de Duitsers collaborerende criminelen van de Rue Lauriston. Ook in het daarop volgende werk, Les Boulevards de ceinture, staat de nog immer in de verdrukking verkerende vaderfiguur centraal – en ook hier is het taalgebruik nog niet zo limpide als het spoedig daarna wordt, als Modiano aan wat ik voor het gemak maar noem zijn liefdesromans begint. Ook iets wat me mateloos fascineert: die steeds maar weer in iets andere gedaante optredende gangsterliefjes tegen wil en dank, heel dikwijls met rood haar of een variatie daarop: une jeune fille aux cheveux châtains, une blonde vénitienne etc. Vaak zijn die meisjes even verweesd als hij, pardon, als de verteller zelf, soms bijna als een vrouwelijk spiegelbeeld, en in een roman als La Petite Bijou kan het bijna niet anders of Modiano heeft veel van zijn eigen jeugdervaringen –en veel van zijn egocentrische moeder – in het boek verwerkt. Al is het verhaal van La Petite Bijou ook weer niet helemaal uit de lucht gegrepen, het geportretteerde meisje is tenminste deels op een historisch persoon gebaseerd. (Een kortere versie, erg mooi en ontroerend, en verteld tegen de achtergrond van de bezetting van Parijs is te vinden in De Si Brave Garçons. ) Heftiger, indringender wordt het wanneer Modiano in Dans la Café de la Jeunesse Perdue zo’n meisje zelfmoord laat plegen, en ditmaal met succes… Je gaat je afvragen, is er zo’n verdoolde jongedame in zijn leven geweest? En dan zijn er nog die vaste bepalingen en typeringen die steeds weer in zijn romans opduiken: une rue en pente douce, un léger accent faubourien, un homme à la tête de bouledogue… En vergeet de garages niet, die steeds weer de kop opsteken… Iemand zou daar eens een inventarisatie van moeten maken. Ik zelf ben te veel een dichter om me aan dergelijk literair wetenschappelijk werk te wijden, maar met zijn dikwijls plotloze, of niet tot een eenduidige ontknoping komende romans, die nochtans veel elementen van un polar bevatten – Modiano is een zelfverklaard liefhebber van Simenon – roept hij zondermeer de detective in mij wakker. Enfin, etc. etc. Op Modiano zoeken in mijn blog levert nog veel andere interessante inzichten op. Gelukkig Nieuwjaar à tous!
Hoewel ik me afvraag of deze voorkennis de lezer niet het ‘vage’ ontdekken, zo centraal bij Modiano, in de weg staat, is het mooi te lezen hoe je elementen er uit licht, die voor mij als ingewijde me iets meer duidelijk maken over de werkingen van de onopvallende maar subtiele poëtische verbeelding bij Modiano. Hopelijk zal de Nobelprijs nu deze schrijver eindelijk meer gelezen maken in Nederland. Al voel ik hier een probleem, hoewel de vertalingen Van Elzinga vaak mooie vondsten bevat, kiest hij ervoor de syntaxis te ontdoen van zijn Franse muzikaliteit, om een zo gewoon mogelijk Nederlands te creëren, waarbij hij in mijn ogen voorbij gaat aan het precieuze van de zinnen bij Modiano, die ogenschijnlijk eenvoudig, een speciale ritmiek en klankopvolging hebben en zeer overdachte keuze van woord en plaatsing daarvan, iets dat ik mis bij Elzinga, de het dorre van onze taal vast houdt en een zo normaal mogelijke zinsopbouw nastreeft, een ziekte waar veel van onze sobere vaderlandse schrijvers aan lijden. Och hadden we maar meer kleine muziekjes in onze taal zoals die bij Modiano en zijn tegenhanger Celine…
Dank je voor deze mooie appetizer. Jij had in 1999 al een vooruitziende blik!
Beste Paul,
Met plezier je stuk over Modiano gelezen. Ben al jaren (midden 80) fan van zijn werk. Binnenkort ga ik naar Parijs en was van plan wat speurwerk naar de genoemde straten en gemoeds-situaties te doen. Heb jij nog tips ?
p.s. Als (ex.) boekverkoper van Martyrium ben ik een keer met je moeder in gesprek geraakt n.a.v. je boek Zuidelijke Wandelweg. Erg leuk gesprek kan ik me herinneren.
met vriendelijke groet,
kind regards,
Erik de Boer,
edeboer@newclicks.nl
tel: +31(0)652363625
nl.linkedin.com/pub/erik-de-boer/7/19a/1ba/