RIVIERENBUURT
Vanavond op de kaart gezien waar ik
het kind van ben. Hoe groot het is.
Wie niet begrijpt wat eenzaam is
moet daar een keer uit dwalen
gaan. Liefst na de laatste tram.
Pleinen over, waar portieken
gapen, stapels erkers zij aan
zij verrijzen in de nacht –
was Kafka architect geweest,
dan had hij dit bedacht:
toekomst veranderd in
verlatenheid. Nieuw in oud.
Wie niet begrijpt wat eenzaam is
moet daar een keer uit dwalen gaan.
Of thuis onder de lamp.
PG
Al vele jaren leidt dit gedicht een eigen leven. Het is meermalen opgenomen in bloemlezingen (o.m. in Amsterdam, de stad in gedichten, Guus Luijters, red., 521 uitgevers, 2001), heeft zelfs twee keer in Het Parool gestaan, de laatste keer nog op 3 augustus jongstleden, en het heeft enige jaren geleden al een plaats gekregen op de website Geheugen van Plan Zuid (voorheen Zuidelijke Wandelweg). Rivierenbuurt dus, dat ik ergens in de verre nazomer van 1994 heb geschreven aan de bar van voormalig literair café In de Sinnepoppen.
Niet dat ik vanuit een soort romantische mythevorming de illusie heb dat je als schrijver beter werkt in de kroeg, maar eenvoudigweg omdat het die septemberavond in mij opwelde. Ik had het jaren in mij meegedragen, en daar kwam het eensklaps tevoorschijn. Ik geloof dat ik het ook in één streep op papier heb gezet, in een rafelig notitieboekje of een oude zakagenda.
Geografisch of topografisch ligt het centrum van dit gedicht in het grensgebied van Amsterdam-Zuid, waar Victorieplein en Vrijheidslaan vervloeien met elkaar, daar bij die duistere arcaden, bij die inmiddels opgeheven tramhaltes die in de oorlog als verzamelplaats voor joodse buurtbewoners hebben gediend.
Al die elementen zitten erin, voor mij althans als eerste lezer van mijn eigen gedicht. Het is me des te dierbaarder daar het de opmaat is geweest tot veel meer gedichten over Zuid en de boeken Zuidelijke Wandelweg en De zomer van Icarus, maar mocht dit gedicht het enige zijn dat op den duur zal overblijven van mijn werk, dan ben ik dik tevreden.